ECLI:NL:GHARN:2010:BL3925

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001532-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Lam?ris-Tebbenhoff Rijnenberg
  • mr. Koolschijn
  • mr. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en wederspannigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de verdachte voor meermalen mishandeling van zijn echtgenote en wederspannigheid. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig in [woonplaats], was in eerste aanleg door de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad veroordeeld tot een werkstraf. De verdachte heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep is het hof tot de conclusie gekomen dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte zich daartegen naar behoren heeft kunnen verdedigen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, in overweging genomen.

Het hof heeft de bewezenverklaring van de mishandeling en wederspannigheid bevestigd. De mishandeling vond plaats in de periode van 19 maart 2008 tot en met 2 april 2008, waarbij de verdachte zijn echtgenote opzettelijk heeft mishandeld. Daarnaast heeft hij zich op 2 april 2008 verzet tegen de aanhouding door politieambtenaren. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf heeft opgelegd. De omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van de verdachte zijn in de strafmotivering meegenomen. Het hof heeft geoordeeld dat de eerder opgelegde deels voorwaardelijke werkstraf niet in verhouding stond tot de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De uitspraak van het hof is dat de verdachte niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit, en dat de verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001532-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-602422-08
Arrest van 12 februari 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 juni 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L. Jansen,
advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis, voor zover vatbaar voor hoger beroep, wegens de onder 1 en 3 ten laste gelegde misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover daarvoor vatbaar, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Het hof heeft ter terechtzitting wijziging van de tenlastelegging toegelaten overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Na de door het hof toegelaten wijziging is - voor zover voor dit hoger beroep van belang - aan verdachte ten laste gelegd, dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 maart 2008 tot en met 2 april 2008 in de gemeente [gemeente] (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) (zijn echtgenote), (met kracht) op het hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam, heeft gestompt/geslagen en/of aan de haren heeft getrokken en/of bij een/de arm(en) heeft beetgepakt en/of tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 02 april 2008 in de gemeente [gemeente], toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en), [verbalisant 1], agent en/of [verbalisant 2], hoofdagent, verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden.
Beroep op (partiële) nietigheid van de inleidende dagvaarding
Ter zitting van het hof heeft de raadsvrouw met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde een beroep gedaan op nietigheid van de inleidende dagvaarding. Dit beroep komt er op neer, dat het onder 1 ten laste gelegde onvoldoende duidelijk zou zijn, zoals nader door de raadsvrouw toegelicht in de door haar aan het hof overgelegde pleitnotities.
Gelet op de tekst van het onder 1 ten laste gelegde, is het hof van oordeel, dat de omschrijving daarvan voldoet aan de eisen die ingevolge door artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering worden gesteld. Voorts is uit het onderzoek ter zitting van het hof niet gebleken, dat bij verdachte enige onduidelijkheid omtrent die tenlastelegging heeft bestaan en dat verdachte zich daartegen niet naar behoren heeft kunnen verdedigen.
Het hof verwerpt het beroep op (partiële) nietigheid van de inleidende dagvaarding.
Beslising op een gevoerd verweer
Door de verdediging is aangevoerd, dat de verklaring van [naam] (de toen 11 jarige dochter van verdachte) onbetrouwbaar zou zijn, omdat zij zou "puberen" en altijd de kant van haar moeder zou kiezen.
Het hof verwerpt dit verweer, nu dit op geen enkele wijze is onderbouwd, dan wel op andere wijze aannemelijk is geworden.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 19 maart 2008 tot en met 2 april 2008 in de gemeente [gemeente] telkens opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] (zijn echtgenote), (met kracht) op het hoofd heeft geslagen en aan de haren heeft getrokken en een arm heeft beetgepakt en tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 02 april 2008 in de gemeente [gemeente], toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren, [verbalisant 1], agent en [verbalisant 2], hoofdagent, verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd;
onder 3:
wederspannigheid.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in maart 2008 en op 2 april 2008 telkens zijn echtgenote mishandeld. Hierdoor heeft zij pijn ondervonden. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten de lichamelijke integriteit van zijn echtgenote geschonden.
Voorts heeft verdachte zich op 2 april 2008 schuldig gemaakt aan wederspannigheid door zich met geweld te verzetten toen hij door twee politieambtenaren werd aangehouden ter zake van mishandeling. Verdachte heeft hierdoor politieambtenaren belemmerd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 november 2009 blijkt weliswaar, dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van strafbare feiten is veroordeeld, maar wel in 2003 een transactie in de vorm van het verrichten van een werkstraf ter zake van het plegen van mishandeling heeft aanvaard. Deze transactie heeft verdachte er niet van weerhouden de bewezen verklaarde feiten te begaan. Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat deze transactie betrekking had op mishandeling van zijn echtgenote.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke werkstraf, niet alleen gerechtvaardigd, maar ook passend en geboden.
Het hof acht de door de politierechter opgelegde deels voorwaardelijke werkstraf in onvoldoende mate recht doen aan de aard en de ernst van de gepleegde feiten, met name aan de onder 1 bewezen verklaarde mishandelingen, en voormelde recidive. Het hof acht die strafoplegging te licht.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57, 180, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover voor hoger beroep vatbaar, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Lam?ris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. Koolschijn en mr. Roes, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Lam?ris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. Roes buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.