ECLI:NL:GHARN:2010:BL6541

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.621/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janse
  • T. Tjallema
  • A. van Rijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van architect voor kostenoverschrijding en onterechte titelvoering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, hebben appellanten, [appellant] en [appellante], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft een geschil over de aansprakelijkheid van [geïntimeerde], die zich als architect presenteerde, voor de kostenoverschrijding bij de verbouwing van een historisch pand. Appellanten hebben het pand in 2001 aangekocht en [geïntimeerde] als architect aangesteld. De verbouwing, die op regiebasis plaatsvond, leidde tot aanzienlijke kostenoverschrijdingen. Appellanten vorderden schadevergoeding van [geïntimeerde] ter hoogte van € 233.851,11, vermeerderd met rente en kosten, terwijl [geïntimeerde] een openstaande factuur van € 5.369,51 vorderde.

De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van appellanten afgewezen en die van [geïntimeerde] toegewezen. Appellanten hebben in hoger beroep grieven ingediend, onder andere met betrekking tot de onterechte presentatie van [geïntimeerde] als architect. Het hof overweegt dat het enkele feit dat [geïntimeerde] zich ten onrechte als BNA-architect heeft gepresenteerd, niet automatisch leidt tot een toerekenbare tekortkoming. Het hof stelt vast dat de kwaliteit van de geleverde diensten bepalend is voor de aansprakelijkheid en dat appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen over de kostenoverschrijding.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat de grieven van appellanten niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Appellanten worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor architecten om transparant te zijn over hun kwalificaties en de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit hun rol in bouwprojecten.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 maart 2010
Zaaknummer 200.013.621/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de zevende kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant],
wonende te [woonplaats],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. M.P.J. Appelman, kantoorhoudende te Lelystad,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.E. Dekker, kantoorhoudende te Zwolle.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 18 april 2007 en 21 mei 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 augustus 2008, hersteld bij exploot van 2 september 2008, is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 21 mei 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 16 september 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"[appellant] Uw Gerechtshof verzoeken het vonnis van 21 mei 2008 te vernietigen en opnieuw rechtdoende [geïntimeerde] alsnog te veroordelen tot:
- vergoeding van de schade aan de zijde van [appellant], zijnde € 233.851,11 te vermeerderen met de wettelijke rente, danwel een bedrag door Uw Gerechtshof te bepalen;
- vergoeding van de conservatoire beslaglegging van € 385,52."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"[appellanten] in hun vorderingen in hoger beroep niet te ontvangen, althans hun grieven te verwerpen althans eventueel onder verbetering van rechtsgronden de vorderingen van [appellanten] af te wijzen met veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedures in aanleg en in hoger beroep."
Tenslotte heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben een aantal niet genummerde grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.4) de in deze zaak vaststaande feiten weergegeven. Hieromtrent bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Het volgende staat vast.
1.1. [appellanten] hebben op 3 september 2001 een historisch pand uit de 18e eeuw aangekocht aan de [adres], welk pand een ingrijpende verbouwing behoefde. Deze verbouwing is geschied op regiebasis, waarbij [appellanten] [geïntimeerde] als directievoerende architect hebben aangetrokken. Als aannemer is Bouwbedrijf Heldoorn B.V. - hierna: Heldoorn - opgetreden.
In het door [geïntimeerde] opgestelde "rompbestek" van 20 juli 2001 staat op pagina 16: "voor het gehele werk geldt een onderhoudsperiode van drie kalendermaanden".
In de eerste begroting/calculatie van Heldoorn - prijspeil september 2001, op basis van genoemd bestek van [geïntimeerde] - is een bedrag van f. 499.316,97 exclusief B.T.W., zijnde f. 594.187,19 inclusief B.T.W. (€ 269.630,39) als bouwsom genoemd. De uiteindelijke kosten van de verbouwing zijn aanmerkelijk hoger uitgevallen.
1.2. [appellanten] hebben het pand op 18 december 2002 betrokken; de eindoplevering vond plaats op 12 december 2003.
De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg
2. [appellanten] hebben gevorderd veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van in totaal € 233.851,11, vermeerderd met rente en kosten.
2.1. [geïntimeerde] heeft gevorderd betaling door [appellanten] van een nog openstaande factuur ad € 5.369,51, vermeerderd met rente en kosten.
2.2. De rechtbank heeft de vordering van [appellanten] afgewezen en die van [geïntimeerde] toegewezen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten in conventie en in reconventie.
De bespreking van de grieven
3. [appellanten] hebben een niet genummerde grief opgeworpen, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte onder punt 4.2 van haar vonnis heeft geoordeeld: "Het enkele feit dat [geïntimeerde] ten onrechte het predikaat "architect bna" zou hebben gevoerd, impliceert niet dat daarom sprake is van een tot schadeplichtigheid leidende toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] (…)".
In de toelichting op deze grief zijn echter nog een aantal niet als zodanig aangeduide grieven verscholen, zoals ook door [geïntimeerde] is onderkend en waarop hij in zijn verweer is ingegaan. Deze grieven zullen hieronder tezamen met de hierboven weergegeven grief gezamenlijk worden besproken.
4. Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] zich in de contacten met [appellanten] heeft gepresenteerd als architect. Op grond van artikel 23 lid 1 in verbinding met artikel 2 van de Wet op de architectentitel is het voeren van de titel architect alleen toegestaan voor degene die als zodanig staat ingeschreven in het architectenregister. Vast staat dat [geïntimeerde] niet in dat register stond ingeschreven toen hij zich jegens [appellanten] presenteerde als architect. Hieraan doet niet af zijn betoog dat erop neer komt dat hij wel in aanmerking zou komen voor inschrijving en in het verleden ingeschreven heeft gestaan. Voorts begrijpt het hof dat [geïntimeerde] zich heeft voorgedaan als architect BNA. BNA staat voor de Koninklijke Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten. Dit is de beroepsvereniging van architecten, waarvan men lid kan worden als men architect is. Naar het hof begrijpt was [geïntimeerde] geen lid van deze vereniging.
5. Het hof volgt de rechtbank in haar uitgangspunt dat het enkele feit dat [geïntimeerde] “ten onrechte het predikaat architect bna zou hebben gevoerd” nog niet impliceert dat daarom sprake is van een tot schadeplichtigheid leidende toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde]. Het hof leest in de stellingen van [appellanten] ook geen onderbouwd bezwaar tegen dit uitgangspunt.
6. Wel leest het hof in die stellingen een verholen grief tegen de vervolgstap die de rechtbank zet, daar waar de rechtbank overweegt - samengevat - dat de vraag naar de kwaliteit van [geïntimeerde] werkzaamheden los staat van de vraag of [geïntimeerde] zich ten onrechte als BNA-architect heeft gepresenteerd. Met [appellanten] is het hof van oordeel dat de presentatie als BNA-architect mede bepalend is voor de kwaliteit die [appellanten] op grond van de overeenkomst mochten verwachten. Zij mochten in ieder geval verwachten dat [geïntimeerde] de kwaliteit zou leveren die van een BNA-architect mag worden verwacht en dat hij zou handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend BNA-architect zou doen. Het slagen van deze grief leidt echter op zichzelf niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.
7. De verwijten die [appellanten] aan [geïntimeerde] maken, zien in de eerste plaats op de kostenoverschrijding en komen op het volgende neer. [geïntimeerde] heeft verzuimd [appellanten] tijdig te waarschuwen voor de overschrijding van budget met 34%. Juist omdat sprake was van een regieovereenkomst drukte er op [geïntimeerde] een zwaardere last om de kosten te bewaken. Een architect die is aangesloten bij de BNA moet wekelijks verslag uitbrengen aan zijn opdrachtgever. Dit heeft [geïntimeerde] nagelaten, aldus [appellanten]. In plaats van te waarschuwen gaf [geïntimeerde] keer op keer toestemming om de betreffende werkzaamheden uit te voeren. [geïntimeerde] mocht echter niet zelfstandig (zonder overleg met [appellanten]) de werkzaamheden die tot budgetoverschrijding leidden, accorderen. Door zijn vertegenwoordigingbevoegdheid te buiten te gaan heeft [geïntimeerde] tevens onrechtmatig jegens [appellanten] gehandeld.
8. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat de BNA als regel stelt dat de opdrachtgever en de opdrachtnemer wekelijks contact met elkaar moeten hebben. Voorts heeft [geïntimeerde] betwist dat tussen partijen afspraken waren gemaakt over een budget waarbinnen de kosten van verbouwing dienden te blijven. Gezien deze betwistingen staan deze door [appellanten] gestelde feiten niet vast. Nu [appellanten] zich beroepen op de rechtsgevolgen van die feiten, rust op hen overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van hun stellingen. Het hof ziet geen grond voor omkering van de bewijslast, zoals [appellanten] hebben betoogd. [appellanten] hebben ter zake van de onderhavige feiten geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Derhalve ontbeert hun verwijt feitelijke grondslag. Daar komt bij dat zij geen grief hebben aangevoerd tegen rechtsoverweging 4.3.1 van het bestreden vonnis, voor zover de rechtbank daarin heeft overwogen - samengevat – dat de bouwkosten blijkens de verslagen van de bouwvergaderingen voortdurend onderwerp van gesprek zijn geweest tijdens die vergaderingen, waarbij [appellanten] zich regelmatig lieten vertegenwoordigen door de heer K. de Leeuw. Het hof overweegt nog ten overvloede dat zij met [geïntimeerde] niet inziet waarom het bedrag van de eventuele budgetoverschrijding als schade kan worden aangemerkt.
9. In de tweede plaats verwijten [appellanten] [geïntimeerde] dat de bouwtermijn is overschreden. Dit verwijt heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.3.2. ongegrond bevonden. Tegen deze overwegingen is geen grief gericht. In punt 11 van de memorie van grieven wordt slechts de termijnoverschrijding genoemd, zonder dat enig argument wordt aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank. In hoger beroep staat dan ook vast dat [geïntimeerde] op dit punt niets valt te verwijten.
10. [appellanten] hebben nog een beroep op dwaling gedaan. Zij hebben daaraan echter geen beroep op vernietiging van de overeenkomst gekoppeld. Bovendien heeft te gelden dat voor zover het gaat om de vorderingen van [appellanten] (het oorspronkelijke geschil in conventie) het schadevergoedingsvorderingen betreft, die niet toewijsbaar zijn op grond van dwaling. Ten aanzien van de vordering van [geïntimeerde] geldt dat, zo deze al onderwerp is van het appel (het petitum van de memorie van grieven duidt daar niet op), ook hier geldt dat geen beroep op vernietiging is gedaan. Het hof gaat dan ook aan het beroep op dwaling voorbij.
11. Voor zover [appellanten] nog hebben gesteld dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door zich als BNA-architect uit te geven, geldt ook hier dat niet valt in te zien dat dit enkele feit tot schade heeft geleid, nu immers (wat er zij van de samenloop van deze grondslag met de toerekenbare tekortkoming) uiteindelijk slechts beslissend is de kwaliteit van de door [geïntimeerde] verrichte dienstverlening.
12. Het bewijsaanbod van [appellanten] wordt als niet ter zake dienende gepasseerd.
De slotsom
13. De grieven leiden niet tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding (1 punt in tarief VI).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 21 mei 2008 van de rechtbank Zwolle-Lelystad;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.148,- aan verschotten en € 3.263,- aan geliquideerd salaris van de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Tjallema enVan Rijssen, raden
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 maart 2010 in bijzijn van de griffier.