ECLI:NL:GHARN:2010:BL6702

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003191-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor overtredingen van de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 5 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, voor onder andere handel in harddrugs. De rechtbank had vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had van € 26.825,91, dat hij aan de Staat moest betalen. Dit bedrag was gebaseerd op de kasopstellingsmethode, omdat er geen zicht was op de opbrengsten van de strafbare activiteiten van de veroordeelde. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de veroordeelde niet ontvankelijk verklaart in zijn hoger beroep, omdat hij niet was verschenen en geen grieven had ingediend. Het hof besloot echter om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en opnieuw recht te doen. Het hof concludeerde dat de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de bewezen feiten, maar dat er aanwijzingen waren dat hij soortgelijke feiten had gepleegd in de jaren 2003 tot 2005. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel was gebaseerd op de kasopstellingsmethode, waarbij werd vastgesteld dat de veroordeelde meer had uitgegeven dan hij legaal had verdiend. Het hof bevestigde het bedrag van € 26.825,91 als het wederrechtelijk verkregen voordeel en legde de verplichting op tot betaling aan de Staat.

Uitspraak

Parketnummer: 24-003191-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-630179-05
Arrest van 5 maart 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 december 2007, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. De raadsman van verdachte, mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht, is met kennisgeving daarvan aan het hof eveneens niet ter terechtzitting verschenen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij voormelde uitspraak, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 8 februari 2007 van voormelde rechtbank Zwolle-Lelystad in de strafzaak met parketnummer 07-630179-05, het door veroordeelde door middel van en/of uit baten van feiten ter zake waarvan veroordeelde bij opgemeld vonnis is veroordeeld alsmede andere strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op zesentwintigduizend achthonderdvijfentwintig euro en eenennegentig cent en hem de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof veroordeelde niet ontvankelijk verklaart in zijn hoger beroep, nu door of namens hem geen schriftuur houdende grieven is ingediend en veroordeelde noch zijn raadsman ter terechtzitting van het hof is verschenen. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het voordeelsbedrag alsmede de betalingsverplichting, overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank, vaststelt op € 26.825,91.
De ontvankelijkheid van veroordeelde in het hoger beroep
Het hof zal geen toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, gelet op de - zij het summier ingevulde - opgave van bezwaren die zich in het dossier bevindt.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal de uitspraak, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 februari 2007 onder parketnummer 07-630179-05 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, ter zake van - onder meer - handel in harddrugs, gepleegd op 3 november 2005 te Apeldoorn, en het medeplegen van voorbereidings-handelingen ter zake van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet, in de periode van 4 november 2005 tot 2 december 2005 op diverse plaatsen in Nederland.
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting van 19 februari 2010 naar voren is gekomen stelt het hof het navolgende vast.
1.
Veroordeelde werd bij voormeld vonnis veroordeeld voor het onder feit 1 ten laste gelegde vervoeren, verkopen en afleveren van 6.000 XTC-pillen op 3 november 2005. Bij die transactie werd een opsporingsambtenaar als pseudokoper ingezet, waarna de pillen in beslag werden genomen. Veroordeelde heeft uit dit feit derhalve geen wederrechtelijk voordeel verkregen. Ook de in feit 2 bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen hebben niet geleid tot een rechtstreeks daaruit verkregen wederrechtelijk voordeel.
2.
Naar aanleiding van regelmatig bij de CIE van de Regiopolitie IJsselland binnenkomende informatie en zogeheten Bel-M meldingen over (grootschalige) XTC-handel door veroordeelde in de jaren 2004 en 2005, is het telefoonverkeer van veroordeelde en enkele van zijn toenmalige medeverdachten opgenomen en afgeluisterd. Tevens zijn er observaties uitgevoerd. Na de aanhouding van veroordeelde op 1 december 2005 is zijn woning doorzocht. Daaruit zijn voldoende aanwijzingen naar voren gekomen dat veroordeelde in de jaren 2003 en, met name, 2004 en 2005 soortgelijke feiten heeft begaan, te weten handel in zowel harddrugs (XTC) als in softdrugs (hennep).
4.
Op 3 oktober 2005 is op vordering van de officier van justitie te Zwolle door de rechter-commissaris in strafzaken aldaar een machtiging strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) tegen veroordeelde afgegeven.
Uit de daarop door [rechercheur], Bureau Financiële Recherche van de politie IJsselland op 28 maart 2007 opgemaakte voordeelsrapportage, dossiernummer [nummer], komt naar voren dat geen zicht is verkregen op de opbrengsten die veroordeelde heeft gegenereerd uit strafbare activiteiten. Niet aannemelijk is echter dat veroordeelde deze activiteiten om niet heeft verricht. Voorts is vast komen te staan dat veroordeelde van april 2003 tot augustus 2005 geen legale bron van inkomsten heeft gehad.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is (daarom) gebaseerd op de methode van de kasopstelling. Daaruit komt naar voren dat veroordeelde in de jaren 2003, 2004 en 2005 meer uitgaven heeft gedaan dan door zijn legale inkomsten (i.c. leningen en de winst op verkoop van twee auto's) kunnen worden gedekt. Het verschil tussen de traceerbare inkomsten (€ 35.400,-) en de gebleken uitgaven (€ 62.225,91) bedraagt € 26.825,91, het bedrag dat volgens de uitspraak in eerste aanleg en de vordering van de advocaat-generaal moet worden beschouwd als het (minimaal) wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel.
5.
Voornoemd bedrag en de wijze waarop dit tot stand is gekomen, is door of namens veroordeelde in hoger beroep niet weersproken.
6.
Gelet op het vorenstaande schat het hof het wederrechtelijk door veroordeelde verkregen voordeel op een bedrag van
€ 26.825,91. Aan veroordeelde zal tevens de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP bij verstek:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde [veroordeelde] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 26.825,91 euro;
legt de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van zesentwintigduizend achthonderdvijfentwintig euro en eenennegentig cent ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.