ECLI:NL:GHARN:2010:BL7303

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.619/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Verschuur
  • A. Streppel
  • M. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot betaling van transportkosten door commissionair

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 9 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van Recycling B.V. tegen Containers B.V. De vordering was gebaseerd op de stelling dat B op eigen naam en als commissionair opdracht had gegeven tot het uitvoeren van transport door C, waarbij de werkzaamheden voor rekening van A zouden zijn. In eerste aanleg had de rechtbank Zwolle-Lelystad op 24 juni 2008 een vonnis gewezen, waartegen B hoger beroep had ingesteld. De appellante, Recycling B.V., stelde dat zij de factuur voor de werkzaamheden had verzonden en dat C als middellijk vertegenwoordiger van A optrad. Het hof heeft de grieven van appellante beoordeeld en vastgesteld dat de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen, niet konden dragen. Het hof concludeerde dat C de contractspartner was van Recycling B.V. en niet A, waardoor A niet aansprakelijk was voor de betaling van de transportkosten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Recycling B.V. in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 9 maart 2010
Zaaknummer 200.013.619/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante B] Recycling B.V. ,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante B],
advocaat: mr. P.M. Wilmink, kantoorhoudende te Arnhem,
tegen
[geïntimeerde A] Containers B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde A],
advocaat: mr. M.T. Halman, kantoorhoudende te Kampen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 1 april 2008 en 24 juni 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle, hierna te noemen de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 5 september 2008 is door [appellante B] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 24 juni 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde A] tegen de zitting van
16 september 2008.
De conclusie van de appeldagvaarding, waarbij [appellante B] tevens haar vordering als oorspronkelijk eiseres heeft vermeerderd, luidt als volgt:
"bij arrest te vernietigen het vonnis van 24 juni 2008 onder zaak- en rolnummer 394434 CV EXPL 08-1873 gewezen door Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle tussen partijen, en opnieuw rechtdoende bij arrest geïntimeerde te veroordelen (het hof leest: tot) het betalen aan appellante van een bedrag van € 5.126,57 (zegge: vijfduizend honderd zesentwintig euro en zevenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 3.770,28 vanaf de 1 (het hof leest: 1ste) februari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellante ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellante terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele voldoening, zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties, een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij tevens producties zijn overgelegd, luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis d.d. 24 juni 2008 van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle, gewezen onder zaak- en rolnummer 394434 CV EXPL 08-1873 en opnieuw rechtdoende bij arrest [geïntimeerde A] te veroordelen tot het betalen aan [appellante B] van een bedrag van € 5.126,57 (zegge: vijfduizend honderd zesentwintig euro en zevenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 3.770,28 vanaf 1 februari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [geïntimeerde A] te veroordelen om al hetgeen [appellante B] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde A] heeft voldaan aan [appellante B] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele voldoening, zulks met veroordeling van [geïntimeerde A] in de kosten van de procedure in beide instanties te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest en - voor het geval voldoening van de kostenveroordeling en de nakosten binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de kostenveroordeling en de nakosten vanaf bedoelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dan wel een beslissing te nemen die uw Gerechthof in goede justitie zal vermenen te behoren."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde A] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het uw Gerechtshof behage [appellante B] niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans de vorderingen van [appellante B] als ongegrond en onbewezen af te wijzen, met bekrachtiging van het vonnis door de rechtbank Zwolle-Lelystad tussen partijen gewezen op
24 juni 2008, voor zover nodig met verbetering van gronden en [appellante B] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante B] heeft negen grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vermeerdering van eis
1. Tegen de vermeerdering van eis door [appellante B] als oorspronkelijk eiseres is door [geïntimeerde A] geen bezwaar gemaakt. Nu de eisen van een goede procesorde zich daartegen ook niet verzetten, zal het hof uitgaan van de vordering van [appellante B], zoals die na vermeerdering van eis luidt.
De vaststaande feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 van het genoemde vonnis van 24 juni 2008 is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen grief 1 is gericht, geen grief opgeworpen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan met uitzondering van het door de rechtbank vastgestelde feit, tegen de vaststelling waarvan grief 1 zich richt.
3. Bedoelde vaststaande feiten zijn de volgende:
3.1. [geïntimeerde A] heeft begin 2006 [C], hierna te noemen [C], ingeschakeld om voor haar vrachten op te halen bij Icova te Amsterdam. [C] heeft op haar beurt [appellante B] ingeschakeld om dat transport uit te voeren.
3.2. Naar aanleiding van grief I zijn partijen het erover eens dat [appellante B] en niet [C] een factuur voor de werkzaamheden heeft gezonden. Het hof zal hiervan - voor zover van belang - met partijen uitgaan.
Met betrekking tot de grieven 2 tot en met 9:
4. Aangezien de grieven de toewijsbaarheid van de vordering van [appellante B] opnieuw aan de orde stellen, zal het hof eerst onderzoeken of de feiten die [appellante B] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, deze kunnen dragen.
5. [appellante B] doet haar vordering steunen, zoals blijkt uit de inleidende dagvaarding en de verdere door [appellante B] in eerste aanleg en in hoger beroep genomen processtukken, op de stelling dat [C] op eigen naam en wel als commissionair haar opdracht heeft gegeven het litigieuze transport uit te voeren, en de stelling dat bedoelde werkzaamheden ten behoeve van en voor rekening van Dijk zijn verricht.
5.1. Uit de eerst bedoelde stelling volgt naar het oordeel van het hof dat [C] zelf als middellijk vertegenwoordiger en niet [geïntimeerde A] de contractspartner is van [appellante B], zodat ook het loon waarop [appellante B] als opdrachtnemer aanspraak kan maken, niet door [geïntimeerde A], maar door [C] als haar opdrachtgever verschuldigd is geworden. Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat [appellante B] in de toelichting op grief 4 nog stelt dat [C] zich niet als gevolmachtigde van [geïntimeerde A] aan [appellante B] heeft gepresenteerd.
6. Aan het vorenstaande kan niet afdoen dat het bij het litigieuze transport om een transport ten behoeve van [geïntimeerde A] gaat, waartoe deze aan [C] opdracht heeft gegeven, zoals uit de gedingstukken is af te leiden, en [C] als opdrachtnemer van [geïntimeerde A] jegens deze aanspraak kan maken op loon, zodat het litigieuze transport in die zin uiteindelijk voor rekening van [geïntimeerde A] zal komen. Evenmin kan aan het vorenstaande afdoen dat in vergelijkbare gevallen [appellante B] ook met voorbijgaan van [C] rechtstreeks aan andere opdrachtgevers van [C] zou hebben gefactureerd en laatstgenoemden de facturen zouden hebben voldaan, zoals [appellante B] heeft gesteld.
7. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de feiten die [appellante B] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, deze niet kunnen dragen.
8. De grieven falen derhalve.
De slotsom.
Het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd met verbetering van gronden zoals hiervoor is overwogen. [appellante B] dient als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld. Deze kosten zullen worden berekend volgens het liquidatietarief voor de kantonrechters respectievelijk voor de hoven (tarief I, 1 pt. à € 632,-).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het beroepen vonnis met verbetering van de gronden;
veroordeelt [appellante B] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde A] tot aan deze uitspraak op € 254,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Verschuur, voorzitter, Streppel en Breemhaar, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 maart 2010 in bijzijn van de griffier.