ECLI:NL:GHARN:2010:BL7906

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.490/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • H. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot betaling voor extra werkzaamheden in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] Consultancy B.V. tegen de gemeente [Y] betreffende een vordering tot betaling voor extra werkzaamheden die zijn verricht in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De zaak is ontstaan uit een overeenkomst van opdracht tussen partijen, waarbij de gemeente [Y] een deel van de WOZ-werkzaamheden heeft uitbesteed aan [X] Consultancy B.V. De werkzaamheden betroffen de herwaardering van WOZ-waarden per waardepeildatum 1 januari 2003.

In eerste aanleg heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 november 2007 de vorderingen van [X] Consultancy B.V. afgewezen. [X] Consultancy B.V. heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij vier grieven heeft opgeworpen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de door [X] Consultancy B.V. verrichte werkzaamheden noodzakelijk waren als gevolg van mutaties die de gemeente [Y] in het bestand had aangebracht.

Het hof heeft geoordeeld dat de gemeente [Y] niet voldoende heeft onderbouwd dat voorafgaande toestemming voor de narooiwerkzaamheden nodig was. Het hof heeft de vordering van [X] Consultancy B.V. toegewezen en de gemeente [Y] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 18.508,-- exclusief BTW, te vermeerderen met wettelijke rente. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij partijen ieder hun eigen kosten dragen.

Het arrest is uitgesproken op 16 maart 2010 door het Gerechtshof Arnhem, waarbij de rechters Mollema, Zuidema en Hofstee betrokken waren. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan geraadpleegd worden via Rechtspraak.nl.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 maart 2010
Zaaknummer 107.002.490/01 (voorheen rolnummer 0800185)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[X] Consultancy B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: aanvankelijk mr. J.P. van Dijk, thans mr. N.L.J.M. Rijssenbeek, kantoorhoudende te Arnhem,
voor wie heeft gepleit mr. M. Koppelmans-de Goeij, advocaat te Almere,
tegen
de gemeente [Y],
zetelende te [plaats], gemeente [Y],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe, kantoorhoudende te Arnhem,
voor wie gepleit heeft mr. P. van Lingen, advocaat te Alkmaar.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 28 november 2007 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 februari 2008, hersteld bij exploten van 25 februari 2008 en 3 maart 2008, is door [appellante] beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de gemeente tegen de - nader aangezegde - zitting van 11 maart 2008. Vervolgens is de gemeente bij exploot van 20 maart 2008 opgeroepen tegen de zitting van 1 april 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"(…) het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 november 2007 waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht doende de vorderingen van [appellante] zoals geformuleerd in de dagvaarding, zonodig onder verbetering van gronden, met veroordeling van [gemeente Y] in de kosten van beide instanties alsnog toe te wijzen."
Bij memorie van antwoord is door de gemeente verweer gevoerd met als conclusie:
"(…) de grieven ongegrond te verklaren en het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 november 2007 waarvan beroep te bekrachtigen met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten. Na afloop van het pleidooi heeft het hof, in overleg met partijen, besloten de zaak enige tijd aangehouden om partijen de gelegenheid te geven de zaak alsnog in der minne te schikken.
Omdat een schikking niet is bereikt, hebben partijen ter fine van het wijzen van arrest de stukken overgelegd. Het hof heeft daarop arrest bepaald, dat heden zal worden uitgesproken.
De grieven
[appellante] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1.Geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling door de rechtbank van de feiten in overweging 2 (2.1 en 2.2) in het vonnis waarvan beroep.
Het hof zal die feiten hierna weergeven, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand hebben te gelden, omdat zij zijn gesteld en niet voldoende gemotiveerd zijn weersproken.
1.1 Partijen zijn op 25 april 2003 een overeenkomst van opdracht (hierna: de Overeenkomst) met elkaar aangegaan waarbij de gemeente als opdrachtgever een deel van de werkzaamheden die zij dient te verrichten voor de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) heeft uitbesteed aan [appellante] als opdrachtnemer. De overeenkomst heeft in het bijzonder betrekking op het uitbesteden door de gemeente van werkzaamheden ter zake het op geautomatiseerde wijze komen tot herwaardering van WOZ-waarden per waardepeildatum 1 januari 2003.
1.2 Aan de Overeenkomst ligt ten grondslag en maakt daarvan deel uit (bijlage A) de offerte, zoals die op 6 januari 2003 door [appellante] aan de gemeente ter hand is gesteld. Voorts was tussen partijen van toepassing (bijlage B) het 'Beheer & Beleidsplan WOZ-werkzaamheden Peildatum 01-01-2003' van maart 2003, welk plan tussen partijen de basis vormde voor de werkzaamheden van [appellante] alsmede de daarbij behorende planning.
1.3 Partijen zijn overeengekomen dat de herwaardering zou plaatsvinden op basis van het bestand, zoals dat op 18 augustus 2004 door de gemeente aan [appellante] is verstrekt. In haar brief van 24 augustus 2004 heeft [appellante] vervolgens aan de gemeente bericht: "(…) Indien onverhoopt mocht blijken dat niet geconstateerde onjuistheden leiden tot objecten welke door [appellante] Consultancy & Detachering nogmaals getaxeerd dienen te worden nadat wij reeds de waarde hebben bepaald naar waardepeil-datum 01-01-2003 zullen wij u deze objecten als meerwerk in rekening brengen op basis van de tussentijdse taxatie tarieven (…)."
1.4 In de periode vanaf 24 augustus 2004 tot en met eind januari 2005 heeft de gemeente alsnog waarderelevante objectkenmerken in het hiervoor onder 1.3 genoemde bestand van 18 augustus 2004 gemuteerd.
Op 18 januari 2005 heeft [appellante] aan de gemeente bericht dat de mutaties aanleiding hebben gegeven tot hertaxatie en om welke werkzaamheden het hier ging, terwijl [appellante] op 24 januari 2005 een lijst met mutatieverschillen aan de gemeente heeft gezonden. Daarna zijn de werkzaamheden, de zogenoemde narooiwerkzaam-heden, door [appellante] uitgevoerd.
1.5 [appellante] heeft de gemeente voor de door haar verrichte werkzaamheden facturen gezonden. Deze zijn door de gemeente geheel voldaan met uitzondering van de eindfactuur d.d. 8 april 2005 en een rentefactuur d.d. 4 augustus 2005 ad € 1.170,--. Het in de eindfactuur begrepen bedrag van € 28.224,-- exclusief BTW voor de post 'gewijzigde objecten in narooi' heeft de gemeente tot een bedrag van (€ 28.224,-- exclusief BTW minus een door haar daarop betaald bedrag van € 9.716,-- exclusief BTW =) € 18.508,-- exclusief BTW ofwel € 22.024,52 inclusief BTW onbetaald gelaten, evenals het bedrag van de rentefactuur.
1.6 Het hiervoor onder 1.5 genoemde, door [appellante] aan de gemeente in rekening gebrachte bedrag van € 28.224,-- exclusief BTW voor de post 'gewijzigde objecten in narooi' heeft [appellante] gebaseerd op in totaal 2016 objecten (1891 woningen en 125 niet-woningen) die zij zou hebben moeten hertaxeren als gevolg van de achteraf door de gemeente in het bestand van 18 augustus 2004 aangebrachte mutaties, zulks tegen een - volgens [appellante] ten opzichte van het tussen partijen ter zake overeengekomen tarief, onverplicht gematigd - tarief van € 14,-- exclusief BTW per object. De gemeente heeft het redelijk geacht dat [appellante] in het kader van de narooiwerkzaamheden 694 objecten tegen een tarief van € 14,-- exclusief BTW per object aan haar in rekening heeft gebracht. Daarop heeft het door de gemeente betaalde bedrag van € 9.716,-- exclusief BTW betrekking.
De vordering en de beslissing in eerste aanleg
2. [appellante] heeft gevorderd de gemeente te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 36.774,-- (waarvan € 35.604,-- ter zake van de narooiwerkzaamheden en € 1.170,-- ter zake van de rentefactuur d.d. 4 augustus 2005), vermeerderd met de contractuele rente vanaf 4 augustus 2005, althans de wettelijke rente over een bedrag van € 35.604,-- alsmede tot betaling van € 1.190,-- althans tot een in goede justitie te bepalen bedrag, wegens buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding, en veroordeling van de gemeente in de proceskosten, met inbegrip van nakosten.
2.1 Na door de gemeente gevoerd verweer heeft de rechtbank bij vonnis van 28 november 2007 de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
met betrekking tot de grieven
3. De door [appellante] tegen het vonnis van 28 november 2007 opgeworpen grieven leggen, gezien de daarop gegeven toelichting, het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor. De grieven lenen zich ervoor gezamenlijk te worden behandeld.
4. Niet in geschil is dat partijen - uiteindelijk - zijn overeengekomen dat het bestand, zoals dat op 18 augustus 2004 door de gemeente aan [appellante] is verstrekt, voor [appellante] de basis vormde voor de door haar in het kader van de Overeenkomst, met inbegrip van bijlage A (de offerte) en bijlage B (het Beheer & Beleidsplan), uit te voeren werkzaamheden en dat [appellante] vervolgens op basis van dat bestand werkzaamheden heeft verricht om te komen tot de herwaardering van de onder de Overeenkomst begrepen objecten. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de gemeente vanaf 24 augustus 2004 mutaties in het bestand van 18 augustus 2004 heeft aangebracht die van invloed zijn geweest op de bepaling van de WOZ-waarde per peildatum 1 januari 2003 van de onder de Overeenkomst vallende objecten noch dat [appellante] als gevolg van die mutaties objecten die reeds waren gewaardeerd, opnieuw heeft moeten taxeren.
5. Hetgeen [appellante] heeft gesteld omtrent aard en omvang van de naar aanleiding van die mutaties door haar uitgevoerde werkzaamheden (de narooiwerkzaamheden) en de noodzaak van die werkzaamheden, is door de gemeente onvoldoende gemotiveerd weersproken. Met name heeft de gemeente haar verweer dat de door [appellante] uitgevoerde hertaxatie feitelijk niet meer inhield dan een herberekening door middel van een enkele automatische aanpassing van reeds verrichte waarderingen, onvoldoende onderbouwd.
Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat [appellante] de door haar in rekening gebrachte narooiwerkzaamheden (hertaxatie van 2016 objecten) heeft verricht en dat die werkzaamheden noodzakelijk waren als gevolg van de door de gemeente achteraf nog aangebrachte mutaties in het bestand van 18 augustus 2004 dat tussen partijen als basis gold voor de herwaardering van de onder de Overeen-komst begrepen objecten.
6. De gemeente stelt zich op het standpunt dat [appellante] voor het uitvoeren van de narooiwerkzaamheden voorafgaande toestemming van de gemeente nodig had om jegens haar aanspraak te kunnen maken op betaling daarvoor.
Het hof verwerpt dat standpunt, omdat de Overeenkomst, noch het Beheer & Beleidsplan een bepaling behelst omtrent voorafgaande toestemming voor het verrichten van de narooiwerkzaamheden. Op [appellante] rustte slechts de verplichting verantwoording af te leggen van het uitgevoerde meerwerk als bedoeld in lid 1 van artikel 7 van de Overeenkomst.
6.1 Uit de inhoud van de brief van [appellante] van 24 augustus 2004 heeft de gemeente kunnen afleiden dat na die datum aangebrachte mutaties tot narooiwerkzaam-heden zouden leiden, terwijl [appellante] op 18 januari 2005 aan de gemeente heeft bericht om welke werkzaamheden het hier ging en op 24 januari 2005 een lijst met mutatieverschillen heeft verstrekt. Eerst na laatstgenoemde datum zijn de narooiwerkzaamheden uitgevoerd. Dat vervolgens van de kant van de gemeente enige reactie is gevolgd, is niet gebleken. Al aangenomen dat sprake is geweest van een gebrekkige communicatie, dan geldt dit verwijt derhalve beide partijen.
7. Nu hiervoor is overwogen dat de feitelijk door [appellante] verrichte narooiwerkzaam-heden, in het licht van de Overeenkomst, noodzakelijk waren, resteert de vraag welk bedrag [appellante] ter zake die werkzaamheden in redelijkheid toekomt.
De onderhavige narooiwerkzaamheden vallen niet onder het meerwerk als bedoeld in art. 7 lid 1 van de Overeenkomst, zodat niet de vaste tarieven voor taxatie van afzonderlijke objecten in aanmerking kunnen worden genomen.
Derhalve dient te worden bezien welke beloning redelijk is in verhouding tot de uitgevoerde werkzaamheden. Het hof sluit zich in dat verband aan bij hetgeen [appellante] aanvankelijk bij de gemeente in rekening heeft gebracht, zijnde een bedrag van € 14,-- per opnieuw getaxeerd object. Het hof ziet geen reden waarom van dat bedrag zou moeten worden afgeweken.
8. [appellante] heeft onvoldoende weersproken gesteld dat de door haar uitgevoerde narooiwerkzaamheden het hertaxeren van in totaal 2016 objecten behelsde. In redelijkheid komt [appellante] ter zake derhalve toe (2016 x € 14,-- =) € 28.224,-- excl. BTW. Op dit bedrag strekt in mindering het door de gemeente betaalde bedrag van € 9.716,-- exclusief BTW. Van de vordering van [appellante] resteert derhalve € 18.508,-- exclusief BTW, te vermeerderen met rente.
8.1 De meegevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar.
[appellante] heeft immers onvoldoende aangetoond dat het bij deze vordering gaat om een vergoeding voor verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
8.2 [appellante] heeft voorts gevorderd de gemeente te veroordelen tot betaling van de contractuele rente zoals overeengekomen bij algemene voorwaarden vanaf 4 augustus 2005, althans de wettelijke rente. Nu artikel 19 van de Overeenkomst bepaalt dat de algemene voorwaarden van [appellante] niet van toepassing zijn en uit de Overeenkomst niet blijkt dat met "contractuele rente" een andere rente is bedoeld dan die van art. 6:119 BW, is er geen reden de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW toe te wijzen.
9. De grieven slagen deels.
Slotsom
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis van de rechtbank van
28 november 2007 dient te worden vernietigd. Opnieuw recht doende zal het hof de vordering van [appellante] toewijzen als na te melden.
Omdat partijen, gelet op het aan [appellante] toe te wijzen bedrag, beiden deels in het ongelijk worden gesteld, bestaat aanleiding de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te compenseren.
Het hof zal de vordering tot toewijzing bij voorbaat van een (forfaitair) bedrag wegens nakosten afwijzen. Het gaat thans immers om kosten die eerst ná het wijzen van de uitspraak kunnen ontstaan en waarvan ten tijde van de uitspraak niet bekend kan zijn of - zo al zodanige kosten tot enig (forfaitair) bedrag zullen ontstaan - die al dan niet zullen worden betwist, terwijl de wetgever in het geval van betwisting in art. 237 lid 4 Rv de daarvoor toepasselijke rechtsgang heeft aangewezen.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 28 november 2007 waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende
veroordeelt de gemeente om aan [appellante] te betalen de som van € 18.508,-- (exclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag en over de daarover verschuldigde BTW vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 21 maart 2007, tot de voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en Hofstee, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 maart 2010 in bijzijn van de griffier.