Parketnummer: 21-000151-10
Uitspraak d.d.: 17 maart 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 4 januari 2010 in de strafzaak tegen
verdachte,
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
wonende te (woonplaats).
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 maart 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr M. Hoekzema, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Partiële nietigheid van de dagvaarding
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het deel van de dagvaarding waarin sprake is van een nog onbekend gebleven persoon onvoldoende duidelijk is en nietig dient te worden verklaard.
Dit verweer wordt verworpen.
Verdachte heeft bekend een persoon te hebben geslagen waarna hij tevens een tweede persoon heeft geraakt. Deze laatstgenoemde heeft vervolgens aangifte gedaan van mishandeling. Van de eerste persoon zijn de personalia onbekend gebleven.
Op grond hiervan kan niet gezegd worden dat de inhoud van de dagvaarding op dat onderdeel onvoldoende duidelijk is.
Aan verdachte is - na wijziging - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Wilnis, gemeente De Ronde Venen,
althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk mishandelend slachtoffer
en/of een nog onbekend gebleven persoon een elleboogstoot en/of (vuist)slag/stoot tegen zijn gezicht en/of lichaam heeft/hebben gegeven, waardoor voornoemde slachtoffer en/of die onbekend gebleven persoon letsel heeft/hebben bekomen en /of pijn
heeft/hebben ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2010 te Wilnis, gemeente De Ronde Venen,
althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk mishandelend slachtoffer
en/of een nog onbekend gebleven persoon een elleboogstoot en/of (vuist)slag/stoot tegen zijn gezicht en/of lichaam heeft/hebben gegeven, waardoor voornoemde slachtoffer en/of die onbekend gebleven persoon letsel heeft/hebben bekomen en /of pijn
heeft/hebben ondervonden.
Het hof heeft uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte zich aan de in de tenlastelegging opgenomen mishandeling van een nog onbekend gebleven persoon schuldig heeft gemaakt. Verdachte heeft dit weliswaar verklaard, maar daarnaast is onvoldoende ander bewijs aanwezig. De verklaring van slachtoffer daarover is van horen zeggen en wordt niet bevestigd door een slachtoffer of andere getuigen. Verdachte wordt dan ook van dat deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte onrechtmatig heeft vastgezeten aangezien vanaf 2 januari 2010 een situatie als beschreven in artikel 57, lid 5, van het Wetboek van Strafvordering aan de orde was en verdachte in vrijheid had moeten worden gesteld. Er was immers geen onderzoek meer gaande en aan verdachte was de dagvaarding voor de zitting van 4 januari 2010 al uitgereikt. Volgens de raadsvrouw betreft het een verzuim in het vooronderzoek waarop artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is. De raadsvrouw neemt het standpunt in dat strafvermindering een passende sanctie is wanneer het tot strafoplegging zou komen.
De advocaat-generaal heeft erkend dat verdachte te lang is vastgehouden.
Bij de beoordeling kan van het volgende worden uitgegaan.
vrijdag, 1 januari 2010
omstreeks 04.25 uur: aanhouding verdachte te Wilnis ter zake van eenvoudige mishandeling
om 05.25 uur: voorgeleiding van verdachte aan de hulpofficier van justitie te Maarssen
om 04.40 uur: de aangifte opgenomen
om 10.50 uur: inverzekeringstelling door de hulpofficier van justitie te Houten
om 11.00 uur: verhoor van verdachte
om 18.05 uur: uitreiking dagvaarding
zaterdag, 2 januari 2010
op 09.00 uur: laatste poging van de politie om getuige telefonisch te bereiken
maandag, 4 januari 2010
zitting van de politierechter
Uit de voormelde gegevens valt af te leiden dat verdachte, nadat de politie op 2 januari 2010 getracht had een bij de mishandeling betrokken persoon te benaderen, tot aan de zitting van de politierechter op 4 januari 2010 heeft vastgezeten.
Het hof is - anders dan de politierechter - van oordeel is dat na deze laatste onderzoekshandeling, het belang van het onderzoek het toeliet, zoals bedoeld in artikel 57, lid 5, van het Wetboek van Strafvordering dat de officier van justitie de invrijheidstelling van verdachte gelastte.
Derhalve heeft de inverzekeringstelling langer geduurd dan toegestaan. Het hof is voorts met de verdediging van oordeel dat daarom dient te worden bepaald dat de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim zal worden verlaagd, nu het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd.
Met betrekking tot de strafoplegging wordt overwogen dat verdachte in dronkenschap aangever een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor deze een bloedneus opliep. Verdachte heeft direct zijn excuses aangeboden. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. Het feit vond plaats in het uitgaansleven tijdens een Nieuwjaarsfeest. Aangekondigd was dat de politie streng zou optreden. Onder deze omstandigheden is oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uur, passend en geboden.
Het geconstateerde vormverzuim is reden om te komen tot een strafvermindering van 10 uur.
Gelet op de geringe ernst van het feit en op de afwezigheid van een recidiverisico bij verdachte, bestaat er - anders dan de politierechter heeft geoordeeld - geen aanleiding een voorwaardelijke gevangenisstraf met een bijzondere voorwaarde aan verdachte op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat bij de uitvoering van de taakstraf 6 (zes) uren in mindering worden gebracht wegens de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht, te weten totaal 3 (drie) dagen.
Aldus gewezen door
mr H.W. Koksma, voorzitter,
mr R.C. van Houten en mr M.A.F. Cools-Weebers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.P. Post, griffier,
en op 17 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.