ECLI:NL:GHARN:2010:BM0707

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.034.764/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janse
  • T. Tjallema
  • A. van Rijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming terugbetaling geldlening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen ABN AMRO Bank N.V. over de nakoming van een terugbetaling van een geldlening. De zaak is gestart na een vonnis van de rechtbank van 11 maart 2009, waarin de feiten zijn vastgesteld. De bank had op 28 december 2004 een doorlopend krediet van € 25.000,-- verstrekt aan [appellant], die in gebreke bleef met de aflossing en rentebetaling. De bank vorderde daarop betaling van het gehele openstaande bedrag, maar [appellant] voldeed hier niet aan.

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven aangevoerd, waarin hij stelt dat de betalingsachterstand buiten zijn schuld is ontstaan. Hij betoogt dat de bank onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn rekening weer te voeden en dat zijn financiële situatie is verslechterd door het verlies van zijn baan. [appellant] concludeert tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de bank tot betaling van 50% van de proceskosten, alsmede het invoeren van een rentestop.

Het hof overweegt dat, ongeacht de omstandigheden, [appellant] niet ontslagen kan worden van zijn verplichtingen jegens de bank. De door hem voorgestelde alternatieve oplossingen, zoals de verkoop van zijn woning, zijn niet voldoende onderbouwd en kunnen hem niet baten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de bank zijn begroot op € 815,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan advocaatkosten.

Uitspraak

Arrest d.d. 6 april 2010
Zaaknummer 200.034.764/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.J. Meijer, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de bank,
advocaat: mr. F.W. van Vloten, kantoorhoudende te Zwolle.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 30 juni 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Door de bank is afgezien van de bij opgemeld arrest gelaste comparitie waarna door [appellant] een memorie van grieven is genomen. De bank heeft daarop een memorie van antwoord genomen.
Ten slotte heeft de bank de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. De feiten
1.1. In haar vonnis van 11 maart 2009 heeft de rechtbank in r.o. 2.1. en 2.2. de feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen bezwaren gebleken zodat in hoger beroep vaststaat dat de bank op 28 december 2004 aan [appellant] een doorlopend krediet heeft verstrekt met een maximum bedrag van € 25.000,--. Het totaal aan [appellant] verstrekte krediet bedroeg per 1 januari 2006 € 26.145,86.
1.2. Als gesteld en niet voldoende weersproken staat verder vast dat [appellant] in gebreke is gebleven in de nakoming van zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting tot aflossing en rentebetaling. Op grond van de overeenkomst heeft de bank daarop betaling van het gehele nog openstaande bedrag in één keer gevorderd. Ook daaraan is door [appellant] niet voldaan.
2. De grieven
2.1. [appellant] heeft drie genummerde grieven aangevoerd die worden voorafgegaan door enkele verholen grieven.
2.2. De grieven lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. Zij hebben alle de strekking dat [appellant] er aandacht voor vraagt dat de betalingsachterstand buiten zijn schuld is ontstaan, dan wel dat de bank geen recht heeft op integrale betaling, omdat [appellant] zijn baan verloor, omdat de bank heeft toegegeven dat zij hem onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn rekening weer te voeden met vaste maandelijkse betalingen, omdat zijn echtgenote benadeeld is door de BKR-notering, omdat hij gezien zijn leeftijd minder mogelijkheden heeft een redelijk inkomen te verwerven en omdat de bank onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om in overleg tot een oplossing te komen.
2.3. [appellant] concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en veroordeling van de bank tot betaling van 50% van de proceskosten, alsmede het invoeren van een rentestop.
2.4. Het hof stelt voorop dat [appellant], gelet op deze conclusie, de verschuldigdheid van de hoofdsom blijkbaar niet langer bestrijdt.
2.5. Voor zover [appellant] de hoofdsom nog wel zou bestrijden, overweegt het hof dat zelfs als [appellant] buiten zijn schuld niet in staat was om aan zijn verplichtingen jegens de bank te voldoen, hem dat niet ontsloeg van die verplichtingen.
2.6. De door [appellant] genoemde ‘alternatieve’ oplossingen, zoals de verkoop van zijn woning of de overdracht van een beleggingspolis kunnen, wat daarvan ook zij, hem niet baten. Niet alleen hoeft de bank met uitgestelde (deel)betalingen geen genoegen te nemen maar bovendien heeft [appellant], sinds Solveon zich eind 2005 namens de bank, bij hem meldde ruim de gelegenheid gehad om deze alternatieve oplossingen te gebruiken. Dat dit gebeurd is, is gesteld noch gebleken. Nu noch de overeenkomst tussen partijen noch de wet aanknopingspunten biedt voor een rentestop moet ook daaraan worden voorbijgegaan.
3. Slotsom
De grieven falen en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (1 punt, tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de bank tot aan deze uitspraak op € 815,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Janse, voorzitter, Tjallema en Van Rijssen, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 6 april 2010 in bijzijn van de griffier.