ECLI:NL:GHARN:2010:BM1471

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.034.536
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Garos
  • J. Beversluis
  • M. Kuiken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en verblijf van een kind in het buitenland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagskwestie van een kind, waarbij de vader in Colombia verblijft met het kind tegen de wens van de moeder. De rechtbank had eerder op 23 januari 2009 geoordeeld dat de vader het kind had onttrokken aan het ouderlijk gezag van de moeder en dat hij de omgang tussen het kind en de moeder onmogelijk had gemaakt. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en benadrukt dat het belang van het kind voorop staat. De vader had verzocht om gezamenlijk gezag en dat het kind bij hem zou verblijven, maar het hof heeft geen vertrouwen in de intenties van de vader, gezien zijn eerdere gedrag en de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof oordeelt dat het in het belang van het kind is dat de moeder het eenhoofdig gezag behoudt, zodat zij de sterkste juridische positie heeft om te handelen in het belang van het kind. De vader heeft niet de mogelijkheid benut om naar Nederland terug te keren voor de zitting, wat het hof als een frustratie van de procedure beschouwt. De beslissing van de rechtbank om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten, is dan ook bekrachtigd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank in stand gehouden, waarbij ook het verzoek van de vader omtrent de omgang niet is toegewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 8 april 2010
Zaaknummer 200.034.536
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
uitdrukkelijk woonplaats kiezende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.J.P. Liefting, kantoorhoudende te Amstelveen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Bongaarts-Tangelder, kantoorhoudende te Aalten,
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: BJZ.
De inhoud van de tussenbeschikking van 14 januari 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlage van BJZ van 26 januari 2010, een brief met bijlage van 28 januari 2010 van mr. Liefting die op 28 januari 2010 is binnengekomen, en een faxbrief van 11 februari 2010 van de moeder, waarin zij meedeelt niet ter zitting te zullen verschijnen.
Ter zitting van 11 februari 2010 is de behandeling van de zaak hervat. Ter zitting is verschenen mevrouw Vogelenzang namens Bureau Jeugdzorg. De vader, zijn advocaat, de moeder, noch de raad zijn - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen -verschenen.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. Bij de griffie van het hof is naast genoemde brief van 28 januari 2010 nog een brief van die datum binnengekomen van mr. Liefting. Die brief met bijlagen is op 9 februari 2010 binnengekomen. Art. 1.4.3 van het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven houdt in dat uiterlijk de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog stukken kunnen worden overgelegd. Nu de op 9 februari 2010 ontvangen brief met bijlagen te laat is, zal het hof geen acht slaan op de inhoud hiervan bij de behandeling van de zaak en het geven van de beslissing.
Overwegingen
2. De rechtbank heeft in haar beslissing van 23 januari 2009 - zoals ook al in de tussenbeschikking van dit hof van 14 januari 2010 onder overweging 5 is weergegeven - overwogen dat de vader na een vakantiebezoek niet met [kind] naar Nederland is teruggekeerd en thans met [kind] vermoedelijk in Colombia verblijft, dat de vader [kind] heeft onttrokken aan het ouderlijk gezag van de moeder en omgang tussen [kind] en de moeder onmogelijk heeft gemaakt, dat de vader [kind] heeft weggehaald uit zijn vertrouwde omgeving, waarin hij sociale contacten had en naar school ging, en [kind] heeft blootgesteld aan een onbekende en mogelijk instabiele woon- en leefomgeving in Colombia en dat de vader door zijn handelwijze het diagnostisch onderzoek door Fora - waarmee de vader had ingestemd - onmogelijk heeft gemaakt en daarmee niet in het belang van [kind] heeft gehandeld. Deze overwegingen van de rechtbank neemt het hof over en maakt deze tot de zijne. De stelling van de vader dat hij anders dan de moeder wel een 'match' heeft met [kind] en wel handelt in het belang van [kind], kan het hof dan ook niet volgen. De moeder heeft op basis van door haar ontvangen mails uit Colombia aangegeven dat [kind] daar in een gevaarlijke omgeving verblijft. Dat is niet weersproken. Het belang van [kind] is naar het oordeel van het hof het meest gediend als [kind] niet langer in Colombia verblijft, hij terugkeert naar zijn vertrouwde omgeving in Nederland en zijn contact met de moeder hersteld wordt.
3. Op dat oordeel sluit aan dat tijdens de zitting van het hof van 24 november 2009 namens de vader is aangegeven, en zoals ook in de tussenbeschikking is vermeld, dat hij graag weer naar Nederland wenst terug te keren, dat er (via het internet) weer contact is tussen de moeder en [kind] en dat hij heeft aangegeven een ruimere omgangsregeling tussen [kind] en zijn moeder voor te staan. De moeder heeft aangegeven dat zij akkoord is met een voortgezet verblijf van [kind] bij de vader op voorwaarde dat dat in Nederland is. BJZ heeft ook aangegeven dat dat het meest in het belang van [kind] is. De vader is op aangeven van zijn advocaat de kans gegeven om terug te keren naar Nederland om te spreken over een oplossing van het conflict. De vader heeft er echter voor gekozen om niet naar Nederland terug te keren om op 11 februari 2010 ter zitting van dit hof te verschijnen. De vader heeft daarmee doelbewust de mogelijkheid gefrustreerd om een nader kader te scheppen voor de terugkeer van hem en [kind] naar Nederland. BJZ heeft ter zitting van het hof van 11 februari 2010 laten weten dat uit berichten van de vader die de moeder aan BJZ heeft doorgestuurd, blijkt dat hij ook niet bezig is met de terugkeer naar Nederland, maar spreekt over België of Duitsland. Deze ambivalentie van de vader acht hof niet vertrouwenwekkend.
4. De vader heeft, zoals eerder gezegd, onder meer verzocht te bepalen dat partijen het gezamenlijk gezag over [kind] zullen hebben en dat [kind] zijn hoofdverblijf bij hem zal hebben. Het hof heeft echter geen vertrouwen dat als de verzoeken van de vader worden toegewezen hij de positie van de moeder in het leven van [kind] ook daadwerkelijk zal respecteren, getuige zijn houding richting de moeder tot op heden en het feit dat hij de afgelopen jaren sowieso niet betrouwbaar is geweest in door en/of namens hem gedane toezeggingen, zoals ook het hof, zoals hiervoor vermeld, is gebleken. De vader heeft bovendien laten zien dat hij zijn eigen belang niet ondergeschikt kan en wil maken aan het belang van [kind]. Dat blijkt niet alleen uit het vertrek naar Colombia zoals hiervoor omschreven onder overweging 1, maar ook de e-mail van vader van 26 januari 2010, zoals overgelegd bij faxbrief van 28 januari 2010, getuigt ervan dat de vader eigen (financiële) belangen laat prevaleren. Nu voorts de communicatieproblemen tussen partijen zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat [kind] klem of verloren raakt tussen zijn ouders wanneer deze gezamenlijk het gezag over hem uitoefenen en niet te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, brengt het belang van [kind] mee dat partijen thans niet gezamenlijk belast kunnen zijn met het gezag. Het hof is er dan ook niet van overtuigd dat het belang van [kind] het meest gediend zal zijn met het toewijzen van de verzoeken van de vader. Het hof kan zich daarom verenigen met de beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde argumenten van de rechtbank om de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag over [kind] zodat zij de sterkste juridische positie zal hebben om vanuit het belang van [kind] te kunnen handelen. Dit brengt mee, dat het verzoek van de vader omtrent de omgang tussen de moeder en [kind] evenmin toegewezen kan worden, en dat de beslissing van de rechtbank ook op dat punt in stand kan blijven.
Slotsom
5. Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Garos, voorzitter, Beversluis en Kuiken, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 april 2010 in bijzijn van de griffier.