ECLI:NL:GHARN:2010:BM1995

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000801-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lahuis
  • A. Rietveld
  • J. Heins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 6 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag dat resulteerde in een ernstig verkeersongeval op 8 februari 2008. Bij deze aanrijding raakten twee personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zwaar gewond. De verdachte had met hoge snelheid een achtervolging ingezet, waarbij hij zich gevaarlijk gedroeg door onder andere te bumperkleven en over vluchtstroken te rijden. Ondanks dat hij een rood verkeerslicht negeerde, reed hij door en botste tegen de bromfiets van de slachtoffers, die op dat moment de kruising overstaken. Het hof oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte als roekeloos moest worden gekwalificeerd, en verwierp het verweer van de verdachte dat angst de drijfveer was voor zijn gedrag. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk. Het hof vond deze straffen te licht en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaren. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000801-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-600178-08
Arrest van 6 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 maart 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Ermelo.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Na de door de rechtbank toegelaten wijzigingen is aan verdachte ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 08 februari 2008 in de gemeente [gemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat 1] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een zeer hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 80 kilometer per uur bij nadering van de kruising van de [straat 1] met het fietspad lopend van het [straat 2] naar het [straat 3], alwaar een driekleurig verkeerslicht, bestemd voor het verkeer in zijn richting rood licht uitstraalde, geen of onvoldoende snelheid te verminderen en/of met die te hoge snelheid of onverminderde snelheid door dat rode licht te rijden en/of (vervolgens) te botsen en/of aan te rijden en/of aan te glijden tegen een motorrijtuig (bromfiets), die doende was op dat fietspad die [straat 1] over te steken, waardoor een ander (genaamd[slachtoffer 1][naam] zwaar lichamelijk letsel, te weten een (rechter)heupkopfractuur en/of een bekkenfractuur en/of een beschadigde oogzenuw, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2][naam] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schouderbladfractuur en/of een sleutelbeenfractuur en/of een enkelfractuur en/of hoofdletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 februari 2008 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig(motorrijtuig), daarmee rijdende op de weg, de [straat 1], met een zeer hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 80 kilometer per uur bij nadering van de kruising van de [straat 1] met het fietspad lopend van het [straat 2] naar het [straat 3], alwaar een driekleurig verkeerslicht, bestemd voor het verkeer in zijn richting rood licht uitstraalde, geen of onvoldoende snelheid heeft verminderd en/of met die te hoge snelheid of onverminderde snelheid door dat rode licht is gereden en/of (vervolgens) is gebotst en/of aangereden en/of aangegleden tegen een motorrijtuig (bromfiets), die doende was op dat fietspad die [straat 1] over te steken, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Bewijsoverwegingen
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dient acht te worden geslagen op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst van die gedragingen alsmede de overige omstandigheden van het geval.
Bij roekeloosheid als bedoeld in artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gaat het om de zwaarste vorm van schuld. Daarvan is sprake indien door de betreffende verkeersdeelnemer welbewust onaanvaardbare risico's zijn genomen op een ongeval met ernstige afloop.
Met betrekking tot het rijgedrag van verdachte zijn op grond van het onderzoek de navolgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
Verdachte heeft op 8 februari 2008 in de avonduren, met [inzittende 1] en [inzittende 2] als inzittenden, een personenauto Fiat Coupe bestuurd. Op een gegeven moment is hij, om onduidelijke reden, achter een personenauto, merk Audi, aan gaan rijden waarvan de bestuurder later bleek te zijn genaamd[bestuurder 1]. Verdachte kende die bestuurder niet. Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat de achtervolging die vervolgens heeft plaatsgevonden, gepaard is gegaan met soms hoge snelheden - er wordt verklaard over snelheden die opliepen tot 140 en zelfs 165 km/u - en ook overigens met zeer gevaarlijk rijgedrag, zoals het rijden over vluchtstroken, slingerend rijden, bumperkleven en het plotseling remmen.
Zowel door de achtervolger als de achtervolgde zijn daarbij zeer risicovolle verkeerssituaties veroorzaakt. Op een gegeven moment heeft de bestuurder van de Audi de "hulp" ingeroepen van twee vrienden -[bestuurder 2] en [inzittende 3]- om hem te ontzetten en verdachte kwijt te raken. Daarna wijzigt de situatie in zoverre, dat verdachte van achtervolger achtervolgde wordt. Het is [bestuurder 2] die als bestuurder van een Golf -met als passagier [inzittende 4]- verdachte achtervolgt tot in [plaats 1], waarbij wederom hoge snelheden worden bereikt en risicovol wordt gereden.
Op de [straat 1] te [plaats 1] aangekomen, heeft verdachte met een hogere snelheid gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid van 80 km. per uur. Dat blijkt niet alleen uit getuigenverklaringen, maar ook uit het rapport van het NFI d.d. 2 oktober 2008, waarin als conclusie is vermeld dat aangetoond is dat de auto van verdachte harder heeft gereden dan 80 km/u.
Bij nadering van de kruising van de [straat 1] met het fietspad straalt het verkeerslicht in verdachtes richting rood licht uit. Verdachte heeft dat voor hem rood uitstralende stoplicht gezien. Ook heeft hij gezien dat er auto's op de rijstrook voor het rechtdoorgaand verkeer richting [plaats 2] stonden te wachten voor dat rode verkeerslicht. Uit verdachtes verklaring d.d. 8 februari 2008 blijkt, dat hij er op dat moment bewust voor heeft gekozen om de rijstrook voor links afslaand verkeer te gaan berijden en niet te stoppen voor het rode verkeerslicht. Hij is met die te hoge snelheid, zonder snelheid te minderen, doorgereden en heeft op die wijze de hiervoor genoemde auto's gepasseerd om daarna zijn weg te vervolgen in de richting van [plaats 2].
Op het moment dat verdachte de kruising overstak, straalde het verkeerslicht voor de verkeersdeelnemers die vanaf genoemd fietspad de [straat 1] wilden oversteken, groen licht uit. [slachtoffer 1], die zich op dat fietspad bevond en die op zijn bromfiets, met [slachtoffer 2] als passagier, doende was de (kruising met de) [straat 1] over te steken is hierop door verdachte aangereden. Als gevolg van deze aanrijding hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, zoals blijkt uit de zich in het dossier bevindende medische verklaringen. Verdachte heeft verklaard dat hij de door [slachtoffer 1] bestuurde bromfiets in het geheel niet heeft gezien.
Het hof is op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte zich roekeloos heeft gedragen en dat wettig en overtuigend bewezen is dat het in de tenlastelegging omschreven ongeval aan zijn schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te wijten is.
Verweer verdachte
Door en namens verdachte is ter zitting van het hof aangevoerd, dat angst de drijfveer zou zijn geweest voor zijn rijgedrag. Daartoe is -zakelijk weergegeven- gesteld dat tijdens de achtervolging een inzittende van de door [bestuurder 2] bestuurde auto een mes heeft laten zien en daarmee in de richting van verdachte en zijn passagiers heeft gedreigd. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat, als hij niet met het mes zou zijn bedreigd, hij voor het rode verkeerslicht op de kruising van de [straat 1] te [plaats 1] zou zijn gestopt.
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
[inzittende 1], die tijdens genoemde achtervolgingen en ten tijde van de aanrijding bij verdachte in de auto zat, heeft op 1 april 2008 tegenover de politie verklaard, dat de bedreiging met een mes door een inzittende van de zwarte Golf, waarover hij in zijn eerder afgelegde verklaring heeft gesproken, niet op waarheid berust en dat hij die verklaring heeft afgelegd om verdachte in bescherming te nemen. Voorts heeft [inzittende 1] verklaard, dat hij geen mes of ander wapen heeft gezien en dat hij niet is bedreigd door een inzittende van die zwarte Golf.
[inzittende 2], die tijdens genoemde achtervolgingen en ten tijde van de aanrijding eveneens bij verdachte in de auto zat, heeft op 2 april 2008 tegenover de politie verklaard, dat als hij eerder heeft verklaard dat hij een mes heeft gezien, hij dat gelogen heeft. Voorts heeft [inzittende 2] verklaard, dat ze hebben afgesproken om allemaal hetzelfde te verklaren om de zaak in hun voordeel uit te leggen, dat hij nooit een mes of een ander wapen heeft gezien, dat het verhaal over de bedreiging met het mes is gelogen, dat hij verdachte de hand boven het hoofd heeft willen houden en hem heeft willen beschermen en dat zij door het mes te noemen de schuld bij hen zelf deels probeerden weg te nemen.
Op grond van de hiervoor weergegeven, door [inzittende 1] en [inzittende 2] afgelegde, verklaringen acht het hof de aan het door verdachte gevoerde verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden en het verweer wordt daarom verworpen
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 08 februari 2008 in de gemeente [gemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat 1] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 80 kilometer per uur bij nadering van de kruising van de [straat 1] met het fietspad , alwaar een driekleurig verkeerslicht, bestemd voor het verkeer in zijn richting rood licht uitstraalde, geen snelheid te verminderen en met die te hoge snelheid door dat rode licht te rijden en vervolgens aan te rijden tegen een motorrijtuig (bromfiets), die doende was op dat fietspad die [straat 1] over te steken, waardoor een ander genaamd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een rechterheupkopfractuur en een bekkenfractuur en een beschadigde oogzenuw, werd toegebracht, en waardoor een ander genaamd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schouderbladfractuur en een sleutelbeenfractuur en een enkelfractuur en hoofdletsel, werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen (bijkomende) straffen bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op de hiervoor omschreven, zeer roekeloze wijze, deelgenomen aan het verkeer op 8 februari 2008. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2010 blijkt dat verdachte in 2006 een transactie heeft gekregen ter zake van het plegen van een snelheidsovertreding. Uit hetgeen is vermeld in het reclasseringsrapport d.d. 25 februari 2008 blijkt dat het rijden met een (te) hoge snelheid een soort van prettige spanning bij verdachte teweeg brengt en dat verdachte op geen enkele wijze de gevaren daarvan inziet of wil inzien.
Door zich op de hiervoor omschreven wijze als verkeersdeelnemer te gedragen, heeft verdachte geen verantwoordelijkheidsgevoel getoond ten opzichte van medeweggebruikers en verdachte heeft de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht, hetgeen als gevolg heeft gehad dat twee mensen zwaar gewond zijn geraakt.
Blijkens de door de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ingediende schriftelijke slachtofferverklaringen is er niet alleen heel veel tijd gemoeid geweest met hun herstel, maar ondervinden zij in hun dagelijks functioneren nog steeds fysieke en geestelijke problemen als gevolg van het noodlottig ongeval. Hun toekomstverwachtingen voor wat betreft opleiding en werk hebben zij (deels) moeten bijstellen en favoriete hobby's kunnen zij niet meer oefenen.
Verdachte heeft er verder weinig blijk van gegeven begaan te zijn met het lot van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd.
Het hof houdt voorts in het nadeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte niet of nauwelijks inzicht toont in de strafwaardigheid van zijn gedragingen.
Het hof neemt mede in aanmerking de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting "artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 veroorzaken verkeersongeval". Opgemerkt wordt dat die oriëntatiepunten, voor zover betrekking hebbende op de onderhavige zaak, uitgaan van één zwaargewonde, terwijl in de onderhavige zaak sprake is van twee zwaargewonden.
Op grond van het vooroverwogene acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren te licht.
Deze straffen doen geen recht aan de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de bijzonder ernstige gevolgen die verdachtes handelen voor de beide slachtoffers heeft gehad.
De door het hof hiervoor reeds genoemde strafbepalende omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof, met uitsluiting van andere strafmodaliteiten, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur alsmede -zulks in het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid- een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het hof kan zich wat dat betreft vinden in de strafeis van de advocaat-generaal en zal dienovereenkomstig beslissen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
ontzegt aan de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van drie jaren;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Lahuis, voorzitter, mr. Rietveld en mr. Heins, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier.