ECLI:NL:GHARN:2010:BM2005

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
5 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.039.193
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis voorzieningenrechter en arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 5 januari 2010, stond de vraag centraal of de arbeidsovereenkomst van de geïntimeerde, [geïntimeerde], met de appellant, [appellant], door stilzwijgende verlenging was omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De zaak volgde op een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, die op 29 juni 2009 een vonnis had gewezen. Tijdens de comparitie van partijen op 26 oktober 2009 werd afgesproken dat [geïntimeerde] per 1 juli 2009 op basis van een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam zou zijn bij [appellant]. Dit was ongeacht de uitkomst van de procedure. Het hof oordeelde dat de arbeidsovereenkomst op 30 april 2009 van rechtswege was geëindigd, en dat de grieven van [appellant] slagen. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af. Tevens werd besloten dat de proceskosten in beide instanties tussen partijen zouden worden gecompenseerd.

Het hof baseerde zijn oordeel op artikel 7:668 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat indien een arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen termijn zonder tegenspraak wordt voortgezet, deze geacht wordt voor dezelfde tijd, maar maximaal voor een jaar, op de vroegere voorwaarden te zijn aangegaan. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst, omdat er geen bewijs was van actief handelen van [appellant] dat vereist was voor het ontstaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De beslissing van het hof werd genomen in het belang van [appellant], die drie andere werknemers in een vergelijkbare situatie had, en die niet in de gelegenheid waren gesteld om een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te nemen. Het hof oordeelde dat de proceskosten in beide instanties door iedere partij zelf gedragen moesten worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.039.193
(zaaknummer rechtbank 614715 \ VV EXPL 09-20050)
arrest van de vijfde civiele kamer van 5 januari 2010
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant].,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.B.R. Daniëls,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te Purmerend,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.J.M. Scheffer-Marin.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 13 oktober 2009. Ingevolge dat tussenarrest heeft op 26 oktober 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De motivering van de beslissing in hoger beroep/in het incident
2.1. In verband met afwezigheid wegens ziekte wijst mr. Knottnerus, die bij het tussenarrest was benoemd tot raadsheer-commissaris, dit arrest niet mee.
2.2 Ten tijde van de comparitie van partijen hebben partijen, ter beëindiging van een deel van het geschil tussen hen, kort gezegd, het volgende afgesproken. [geïntimeerde] is per 1 juli 2009 op basis van een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam bij [appellant], ongeacht de eventuele uitkomst van de onderhavige procedure.
Tussen partijen is verder overeengekomen dat ingeval het hof het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter vernietigt en de vorderingen van [geïntimeerde] afwijst, [appellant] het door haar aan [geïntimeerde] over de periode mei en juni 2009 betaalde salaris, te vermeerderen met overige emolumenten op grond van de arbeidsovereenkomst, niet als onverschuldigd betaald zal terugvorderen. Ingeval het hof het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen zijn partijen overeengekomen dat de proceskosten in beide instanties tussen hen zullen worden gecompenseerd.
2.3 Het belang van [appellant] bij een uitspraak in de onderhavige zaak is gelegen het feit dat zij drie andere werknemers bij haar in dienst heeft, die zich in een vergelijkbare situatie bevinden als [geïntimeerde], met dien verstande dat aan deze werknemers geen aanbod is gedaan voor een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarnaast is [appellant], zo stelt zij, ten onrechte veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. [geïntimeerde] verzet zich er niet tegen dat uitspraak wordt gedaan in deze zaak.
2.4 Het hof stelt voorop dat voor een partij die bij een uitspraak van de rechter in eerste aanleg in de proceskosten is veroordeeld, voldoende belang bestaat bij het instellen van hoger beroep tegen die uitspraak (vgl. Hoge Raad 14 januari 2000, NJ 2000, 188). Om te kunnen beoordelen of de door de voorzieningenrechter uitgesproken proceskostenveroordeling juist is, dient het hof de daaraan ten grondslag liggende beoordeling van de zaak te bezien.
2.5 De kern van het geschil tussen partijen in eerste aanleg betrof, kort gezegd, de vraag of [geïntimeerde] op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd werkzaam was bij [appellant] dan wel dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege op 30 april 2009 was geëindigd.
2.6 Tussen partijen staat vast dat in de periode 1 november 2007 tot 30 april 2008 niet is gesproken over artikel 2.1 van de arbeidsovereenkomst. In voornoemd artikel is bepaald dat [appellant] na een half jaar [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou aanbieden indien aan een tweetal in het artikel geformuleerde voorwaarden is voldaan. Uit artikel 2.1 van de arbeidsovereenkomst blijkt naar het voorlopig oordeel van het hof niet dat [appellant] bij verlenging van de eerste arbeidsovereenkomst verplicht is [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Bovendien volgt naar het voorlopig oordeel van het hof uit de formulering van artikel 2.1 dat actief handelen van [appellant] vereist is voor het doen ontstaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat sprake is geweest van actief handelen van [appellant] is gesteld noch gebleken.
2.7 In artikel 7:668 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW) is bepaald dat indien een arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de tussen partijen overeengekomen termijn door partijen zonder tegenspraak wordt voortgezet, zij geacht wordt voor dezelfde tijd, maar telkens ten hoogste voor een jaar, op de vroegere voorwaarden wederom te zijn aangegaan.
In de wet is tevens bepaald dat de laatste arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd in een reeks van meer dan drie arbeidsovereenkomsten, die elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd, geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd (het zogenaamde aantalcriterium; artikel 7:668a BW).
2.8 De stelling van [geïntimeerde] dat door stilzwijgende verlenging van de eerste arbeidsovereenkomst een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou zijn ontstaan, kan naar het voorlopig oordeel van het hof dan ook niet worden gevolgd. Zoals uit het voorgaande blijkt volgt dit niet zonder meer uit artikel 2.1 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en evenmin uit de wet nu volgens de genoemde wettelijke bepalingen eerst na een reeks van meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten de laatste geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.9 Het hof is dan ook voorshands van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] op 30 april 2009 van rechtswege is geëindigd. Aldus slagen de grieven van [appellant]. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen en opnieuw recht doen.
Conform de tussen partijen bij comparitie van partijen gemaakte afspraak, zoals vastgelegd in het proces-verbaal, zullen de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het tussen partijen door de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) als voorzieningenrechter op 29 juni 2009 gewezen vonnis en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
compenseert de proceskosten van beide instanties aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, I.A. Katz-Soeterboek en R. Prakke-Nieuwenhuizen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 januari 2010.