ECLI:NL:GHARN:2010:BM2064

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.396/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Breemhaar
  • J. van de Veen
  • M. van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bindend aanbod en bepaalbaarheid van verbintenis in een vastgoedtransactie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 20 april 2010, gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerden] met betrekking tot een vermeende overeenkomst voor de aankoop van een woning in Marbella. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de rechtbank, die op 8 augustus 2007 heeft geoordeeld over de toewijsbaarheid van de vordering van [appellante]. In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoert dat het vonnis van de rechtbank vernietigd dient te worden wegens strijd met de goede procesorde, omdat er geen comparitie van partijen is gelast.

Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals weergegeven in het vonnis van de rechtbank niet zijn betwist, en dat de grieven van [appellante] voornamelijk de toewijsbaarheid van de vordering opnieuw aan de orde stellen. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat [M] [geïntimeerde] de intentie had om zich juridisch te binden aan [appellante] voor de aankoop van de woning. De stellingen van [appellante] over de gemaakte afspraken en de wensen met betrekking tot de woning zijn niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van een bindend aanbod.

Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [appellante] is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief de kosten van het incident. De uitspraak benadrukt het belang van bepaalbaarheid in verbintenissen en de noodzaak van duidelijke afspraken in vastgoedtransacties.

Uitspraak

Arrest d.d. 20 april 2010
Zaaknummer 107.002.396/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] (Groot-Brittannië),
appellante, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.M. Wilmink, kantoorhoudende te Arnhem,
voor wie gepleit heeft mr. N. van Beurden, advocaat te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden, tevens eisers in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. P.A.C. de Vries, kantoorhoudende te Arnhem,
voor wie gepleit heeft mr. H. Dijks, advocaat te Enschede.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 2 december 2008 wordt hier overgenomen.
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Ingevolge het genoemde tussenarrest is de (hoofd)zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerden]
De conclusie van de memorie van antwoord luidt:
"(...) De vorderingen van [appellante] zijn vruchteloos en om die reden zal het vonnis waarvan beroep moeten worden bevestigd. Geheel subsidiair dient aan een eventuele veroordeling de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te worden onthouden casu quo dient [appellante] bevolen te worden daarvoor zekerheid te stellen op een in goede justitie te bepalen wijze. (...) [appellante] dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de kosten van het appel aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Door [appellante] is bij gelegenheid van het pleidooi nog een akte overlegging producties genomen.
Tenslotte hebben [geïntimeerden] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.3 van genoemd vonnis 8 augustus 2007 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. [geïntimeerden] hebben weliswaar aangevoerd dat de rechtbank de feiten niet geheel zuiver heeft vastgesteld - [geïntimeerde] was geen architect maar projectontwikkelaar, zo stellen [geïntimeerden] - maar zij hebben tegen deze feitenvaststelling geen grief ontwikkeld, zodat het hof aanleiding ziet om uit te gaan van de feiten zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld.
Met betrekking tot grief I
3. Middels deze grief tracht [appellante] de stelling ingang te doen vinden dat het vonnis van de rechtbank vernietigd dient te worden wegens strijd met de goede procesorde. Ten onrechte is geen comparitie van partijen gelast, aldus [appellante].
4. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De door [appellante] aangehaalde wetsartikelen bieden de rechter de mogelijkheid een comparitie van partijen te bepalen. In de wet is bepaald dat een verschijning van partijen kan worden bevolen. De rechter is daartoe echter niet verplicht. Het is met andere woorden aan het beleid van de rechter overgelaten of in een procedure een comparitie van partijen wordt bepaald.
5. De grief faalt derhalve.
Met betrekking tot de grieven II, III en IV
6. De grieven stellen de toewijsbaarheid van de vordering opnieuw aan de orde, zodat het hof eerst zal onderzoeken of de feiten de vordering kunnen dragen.
7. [appellante] stelt zich op het standpunt dat [M] [geïntimeerde] met [appellante] een overeenkomst is aangegaan inzake de koop van een woning tussen de twee en tweeënhalf miljoen euro in Marbella. [appellante] heeft primair gevorderd [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.503.211,- en subsidiair [geïntimeerden] te veroordelen tot nakoming van de (mondelinge) overeenkomst.
8. [appellante] heeft aangevoerd dat [M] [geïntimeerde] en [appellante] serieuze plannen hadden om samen een huis in Marbella te kopen (dagvaarding in eerste aanleg, onderdeel 2). In diezelfde dagvaarding (onderdeel 4) stelt [appellante]:"Gedurende hun relatie/samenlevingsverband heeft de heer [geïntimeerde] aan eiseres toegezegd, dat zij een woning mocht kopen, waarvan de eigendom per direct zou toebehoren aan eiseres." In onderdeel 11 van de memorie van grieven stelt [appellante] omtrent de overeenkomst: "Daaropvolgend besloten [M] [geïntimeerde] en [appellante] voor [appellante] in Marbella en omgeving op zoek te gaan naar een woning. De aankoop van de woning door [M] [geïntimeerde] voor [appellante] werd door [M] [geïntimeerde] eveneens aangeduid als een verjaardagscadeau voor [appellante]. [M] [geïntimeerde] deelde [appellante] mede dat de koopprijs rond de 2 miljoen euro zou mogen bedragen, doch dat hij niet meer dan 2,5 miljoen euro daaraan zou uitgeven."
9. Uit de processtukken blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat [M] [geïntimeerde] het voornemen heeft geuit om een huis te kopen in Marbella, maar
hetgeen [appellante] heeft aangevoerd wettigt niet de conclusie dat [M] [geïntimeerde] de wil heeft gehad om zich in dit opzicht jegens [appellante] te binden. Het hof is daarom van oordeel dat niet kan worden gesproken van een aanbod in juridische zin.
10. Zou hierover anders geoordeeld moeten worden, dan stuit de toewijsbaarheid van de vordering naar het oordeel van het hof af op de eis van de bepaalbaarheid van de verbintenissen die uit de overeenkomst voortvloeien (art. 6: 227 BW). Daaromtrent overweegt het hof het volgende.
11. Uit de processtukken blijkt dat [M] [geïntimeerde] en [appellante] diverse wensen hadden ten aanzien van het huis. [appellante] stelt in de memorie van grieven (onderdeel 24): "Daarnaast (…) zou het huis moeten voldoen aan de wensen van [appellante] en [M] [geïntimeerde], waarbij de blik van [M] [geïntimeerde], gezien zijn achtergrond als architect, gericht was op de architectuur van het huis en die van [appellante] primair op de vestingplaats, locatie en 'faciliteiten' van het huis." In onderdeel 13 van de memorie worden deze opgesomd: "Daarbij wilde [appellante] - in geval van een villa - dat er tenminste drie grote slaapkamers aanwezig waren, een grote privétuin, een buiten- en binnenzwembad en dat de woning dicht bij de zee c.q. slechts op enkele kilometers van de zee gelegen moest zijn. (…) Deze woning zou daarnaast in Marbella, danwel de nabije omgeving (zoals Nueva Andalucia, Puerto Banus, Golden Mile, Sierra Blanca, Los Monteros, Las Chapas, Guadalmina, Estepona) gelegen moeten zijn." In de pleitnota, onderdeel 5, stelt [appellante]: "Partijen hebben in dat kader afgesproken dat zij in onderling overleg zouden bepalen welk huis zou worden gekocht." In onderdeel 18 van de pleitnota stelt [appellante]: "Welk huis uiteindelijk zou worden aangekocht, zou nader door [appellante] en [M] in onderling overleg worden bepaald, (…)"
12. Uit de stellingen van [appellante] zelf vloeit voort dat allerminst duidelijk was om welk huis het zou gaan. [appellante] tracht weliswaar ingang te doen vinden dat slechts nog overeenstemming diende te worden bereikt over de details van de overeenkomst, maar het hof is van oordeel dat tussen [M] [geïntimeerde] en [appellante] nog geen overeenstemming bestond over een essentieel onderdeel van de te sluiten overeenkomst. Immers, de woning diende te voldoen aan een veelheid van criteria. [M] [geïntimeerde] en [appellante] waren er echter nog niet in geslaagd een woning te vinden die aan hun wensen voldeed. Dit brengt mee dat de verbintenis welke [M] [geïntimeerde] op zich zou hebben genomen niet voldoende bepaalbaar is.
13. De overige grieven falen derhalve eveneens.
De slotsom.
14. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, waaronder die van het incident (4 procespunten, tarief VIII).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, waaronder die van het incident, en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 1.148,-- aan verschotten en € 18.320,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Breemhaar, voorzitter, van de Veen en Van Hees, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 april 2010 in bijzijn van de griffier.