Parketnummer: 21-003291-09
Uitspraak d.d.: 11 maart 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 31 augustus 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 februari 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd .
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsvrouw, mr. M.G.J. Post, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 27 mei 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie
Utrecht, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit – zakelijk weergegeven – dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er sprake is van een vormverzuim, waarbij doelbewust, dan wel met een grove veronachtzaming te kort is gedaan aan de gerechtvaardigde verdedigingsbelangen van de verdachte. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat in onderhavige situatie het plaatsen van de lokfiets een uitlokkende werking had, omdat de fiets in het oog sprong en de situatie afweek van het gebruikelijke straatbeeld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Naar vaste jurisprudentie is het gebruik van een lokfiets in beginsel een toegestaan rechtsmiddel (zie HR 28 oktober 2008, LJN: BE9817). Of de lokfiets in onderhavige casus op rechtmatige wijze als opsporingsmiddel is ingezet, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Het hof is van oordeel dat de verbalisanten met de inzet van de lokfiets in de onderhavige zaak binnen de grenzen zijn gebleven die aan een rechtmatige opsporing dienen te worden gesteld. In dit verband overweegt het hof het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten op woensdag 27 mei 2009 op de Nachtegaalstraat te Utrecht een zogenoemde lokfietsactie hielden. Deze actie werd gehouden na constatering van een veelvoud aan fietsendiefstallen in de wijk Oost, waar de Nachtegaalstraat onder valt. Het hof heeft hierbij kennisgenomen van het proces-verbaal, dossiernummer PL0918/09-008997, van 3 september 2009, opgemaakt en ondertekend door [hoofdagent], hoofdagent van de politie Utrecht. Uit dit rapport maakt het hof op dat het aantal fietsendiefstallen in de jaren 2008 en 2009 is gestegen. De Nachtegaalstraat valt onder een winkelgebied waar verschillende winkels en bedrijven gevestigd zijn. De Nachtegaalstraat is een doorgaande straat richting het centrum van Utrecht. In en nabij de Nachtegaalstraat wonen veel studenten en bevindt zich een vestiging van het opvangcentrum voor dak- en thuislozen. In het winkelgebied staan fietsen zowel in de fietsenrekken als tegen de gevels van de winkels gestald.
Op 27 mei 2009 hebben de verbalisanten een onafgesloten lokfiets geplaatst tegen de afgesloten rolluiken van de Blokker. De Blokker sluit op woensdag om 18.00 uur. Wanneer de Blokker sluit, wordt de toegang van de winkel afgesloten middels een ijzeren rolluik. Wanneer de winkels zijn gesloten en de fietsenrekken overvol zijn, is het vaak zo dat er fietsen tegen de rolluiken geplaatst worden. Het hof merkt op dat naast de Blokker de Albert Heijn is gevestigd, die op woensdag sluit om 22.00 uur. De verdachte heeft de lokfiets omstreeks 21.20 uur weggenomen.
Weliswaar is de lokfiets niet geplaatst in de dicht bijzijnde fietsenrekken, echter niet gebleken is dat de verbalisanten hebben beoogd juist deze specifieke verdachte de fiets te doen wegnemen. De verdachte is door hen niet gebracht tot andere handelingen dan die waarop haar opzet reeds was gericht en voorts zijn de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet geschonden. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat verbalisanten door op deze wijze een lokfiets te plaatsen de verdachte tot andere handelingen hebben gebracht dan waarop haar opzet reeds was gericht. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat het ging om een mooie fiets en de omstandigheid dat deze niet in het rek maar tegen een rolluik was geplaatst. Nu er geen sprake is geweest van uitlokking, is ook artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, in de zin van een eerlijk proces, niet geschonden. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is dan ook niet aan de orde.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat sprake zou moeten zijn van bewijsuitsluiting vanwege het onrechtmatig inzetten van een lokfiets. Het hof verwerpt ook dit verweer, nu het hof zoals hierboven al is vastgesteld van mening is dat geen sprake is van een onrechtmatige opsporingshandeling.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat er geen sprake is van een voltooid delict. Hiertoe voert de raadsvrouw aan dat de verdachte niet als heer en meester over de fiets beschikte, omdat de politie de fiets steeds in het oog heeft gehad. Ook dit verweer verwerpt het hof, nu de verdachte de fiets vastpakte en vervolgens is weggefietst, waarmee zij de fiets uit de feitelijke beschikkingsmacht van de rechthebbende heeft genomen en als heer en meester over de fiets is gaan beschikken. Het feit dat de verbalisanten de verdachte tijdens het plegen van het strafbare feit hebben geobserveerd en haar vervolgens direct hebben aangehouden, doet aan dit oordeel niet af.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 27 mei 2009 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie
Utrecht, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets. Dergelijke diefstallen zijn ergerlijke feiten, die schade en hinder veroorzaken voor de benadeelden.
Voorts is komen vast te staan dat verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 februari 2010, eerder is veroordeeld voor het plegen van een diefstal, wat haar er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen. Derhalve acht het hof, naast een onvoorwaardelijke geldboete, een voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur passend en geboden, om de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H.W. Koksma, voorzitter,
mr. A.G. Coumans en mr. R.H. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van Laarhoven, griffier,
en op 11 maart 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.