Parketnummer: 24-000794-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-601056-05
Arrest van 27 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 maart 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. den Haan, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Na verbeterde lezing van de tenlastelegging is aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 565, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode vanaf 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitskabel/leiding (in een pand aan de [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;;
3.
[medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitskabel (in een pand aan de [adres]-19) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door een (extra) zekering te plaatsen in de meterkast.
Verweer van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat de anonieme tip die heeft geleid tot het binnentreden in de woning van verdachte en zijn medeverdachte onvoldoende verdenking van een strafbaar feit opleverde. Daarnaast is het de vraag of er wel sprake is geweest van het geven van toestemming, als bedoeld in de Algemene wet op het binnentreden (Awbi), tot het binnentreden in de woning. Het resultaat van het binnentreden moet daarom van het bewijs worden uitgesloten, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting moet worden uitgegaan van de volgende feitelijke gang van zaken.
In de maand juni 2005 is bij de politie Flevoland een zgn. MMA-melding binnengekomen met de volgende inhoud:
Op de [adres] en [adres] zijn wietplantages. De plantages bevinden zich in beide gevallen op de zolder.
Op nummer [adres] gaat het om 600 planten en op nummer [adres] gaat het om 450 planten.
Op de [adres] is op de zolder ook een wietplantage, hier gaat het ook om 450 planten.
De bewoners van deze panden werken samen.
Het gaat om [medeverdachte 2] en [verdachte] ([adres]), [medeverdachte 1] ([adres]) en de [medeverdachte 3] (4110).
Waar de drugs geknipt en verkocht worden is onbekend, er is geen stankoverlast. De melder vertelt dat de stroom illegaal wordt afgetapt, hoe dit gebeurt is onbekend.
Verdere gegevens ontbreken.
Melder heeft zelf gezien en/of gehoord.
Op basis van deze informatie is met betrekking tot de woning van -onder meer- verdachte een machtiging tot binnentreden als bedoeld in de Awbi afgegeven aan de brigadier van politie [verbalisant]. [verbalisant] belde op 30 juni 2005 aan bij de woning van verdachte waarop de deur werd geopend door verdachtes partner/huisgenoot [medeverdachte 2] Nadat [verbalisant] [medeverdachte 2] de cautie had gegeven en haar had gevraagd of er in de woning een wietplantage aanwezig was, antwoordde [medeverdachte 2] bevestigend, daaraan toevoegend dat die plantage zich op de zolderverdieping bevond. [medeverdachte 2] heeft daarop de verbalisanten toestemming gegeven de woning binnen te treden waarna de hennepplantage is aangetroffen. Van de tevoren verstrekte Awbi-machtiging is geen gebruik gemaakt.
Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat het gebruik van MMA-meldingen als startinformatie voor een opsporingsonderzoek in de rechtspraak in het algemeen pleegt te worden aanvaard. Het antwoord op de vraag of een (enkele) MMA-melding op zich, zonder verificatie, voldoende grond voor verdenking kan opleveren, lijkt met minder zekerheid te kunnen worden voorspeld. Daarbij zal het aankomen op de omstandigheden van het geval, zoals de specificiteit van de inhoud van de melding. In het onderhavige geval meende brigadier [verbalisant] klaarblijkelijk op basis van de MMA-melding met een verdachte van doen te hebben toen [medeverdachte 2] de deur opende - hij gaf haar immers meteen de cautie. De vraag of [verbalisant] het daarmee bij het rechte eind had, kan naar het oordeel van het hof echter in het midden blijven. Na die cautie deelde [medeverdachte 2] immers direct mede dat [verbalisant] verdenking terecht was. Na die mededeling van [medeverdachte 2] was er onmiskenbaar voldoende grond voor verdenking en eerst toen is van de bevoegdheid 'binnentreden van de woning' gebruik gemaakt.
Het tweede onderdeel van het verweer betreft de vraag of [verbalisant] c.s. mochten afgaan op de aan hen door [medeverdachte 2] verleende toestemming om de woning te betreden. Ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op dit punt aangevoerd dat die vraag ontkennend zou moeten worden beantwoord omdat niet [medeverdachte 2] maar verdachte de hoofdbewoner van het pand zou zijn geweest. Dit verweer moet worden verworpen. Vast staat dat (ook) [medeverdachte 2] het betreffende pand bewoonde. De politie mocht dan ook op de door haar op ondubbelzinnige wijze verleende toestemming afgaan.
Van onrechtmatig politieoptreden was mitsdien geen sprake. De resultaten van het onderzoek kunnen dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode vanaf 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 565 hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode vanaf 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitskabel/leiding (in een pand aan de [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
[medeverdachte 1] in de periode van 1 juli 2004 tot en met 30 juni 2005 in de gemeente [gemeente] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitskabel (in een pand aan de [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij die [medeverdachte 1] het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door een (extra) zekering te plaatsen in de meterkast.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 3: medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Strafbaarheid
Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door het telen van hennepplanten in zijn woning. Hij heeft voor het geldelijk gewin een stof geproduceerd die schadelijk kan zijn voor de gebruikers van die stof. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving. Daarbij heeft de verdachte buiten de meter om elektriciteit afgetapt ten behoeve van de hennepkwekerij. Het op deze wijze betrekken van elektriciteit is ook maatschappelijk gezien zeer laakbaar, onder meer vanwege het gevaar voor het ontstaan van brand. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk behulpzaam zijn bij het overtreden van de Opiumwet door zijn schoonvader, door ten behoeve van diens hennepkwekerij een extra zekerring te plaatsen in de meterkast.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 februari 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten.
Gelet op de ernst van de feiten maar ook op het ontbreken van recidive door verdachte, is het hof - anders dan de rechtbank - van oordeel dat volstaan kan worden met het opleggen van een werkstraf. Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde werkstraf van 100 uren passend en geboden is.
Het hof volgt de raadsvrouw niet in haar betoog om de hoogte van de op te leggen werkstraf te matigen vanwege de medische problemen van verdachte, nu uit de ter zitting overgelegde medische verklaringen de noodzaak tot matiging niet is gebleken en die noodzaak ook anderszins niet aannemelijk is geworden.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 47, 48, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderd uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijftig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. G. Dam en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.