ECLI:NL:GHARN:2010:BM2772

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002133-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Bergh
  • F. Foppen
  • A. van Zant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige verdachte voor seksueel binnendringen van een persoon in staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een minderjarige verdachte die werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van een persoon die zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De verdachte, geboren in 1989, was ter zake van deze handelingen veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De feiten vonden plaats op 2 september 2006, toen de aangeefster, een vriendin van de verdachte, in de zolder van de schuur van een familielid lag te slapen na een feest. De verdachte had de aangeefster, die in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, seksueel benaderd door haar broekje naar beneden te trekken en zijn vingers in haar vagina te brengen.

De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder een vonnis uitgesproken, waartegen de verdachte in hoger beroep ging. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 22 september 2009 en 14 april 2010 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen consistent en logisch waren. Het hof verwierp het bewijsverweer van de verdachte en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.

Het hof oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, zoals bevestigd door een psychiatrisch rapport. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de werkstraf van 120 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002133-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-420281-06
Arrest van 28 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 augustus 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.M.A.J. Goris,
advocaat te Almelo.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 22 september 2009 en 14 april 2010, alsmede op het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Na de door de rechtbank toegelaten wijziging is aan verdachte ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 02 september 2006 te [plaats 1], gemeente [gemeente], met [slachtoffer] van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte terwijl die [slachtoffer] (half) lag te slapen en/of lag te dromen in en/of onder een slaapzak, die slaapzak opengemaakt en/of opengegooid en/of (vervolgens) het broekje van die [slachtoffer] naar beneden getrokken, althans ontdaan van haar broekje en/of (vervolgens) één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd of gebracht.
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op om omstreeks 02 september 2006 te [plaats 1], gemeente [gemeente], door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het vastpakken van en/of voelen aan en/of strelen van een/de borst(en) van die [slachtoffer] en/of het vastpakken van en/of voelen aan en/of strelen van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het, terwijl die [slachtoffer] op een zolder, welke zolder door een trap te bereiken was, lag te slapen in en/of onder een slaapzak, openmaken en/of opengooien van die slaapzak en/of (vervolgens) naar beneden trekken van het broekje van die [slachtoffer], althans ontdoen van die [slachtoffer] van haar broekje en/of met een/de (linker)arm omklemmen en/of vasthouden die [slachtoffer].
Overweging omtrent het bewijs
De verdachte heeft steeds ontkend het feit te hebben begaan. Met name heeft de verdachte ontkend de bewuste nacht op de zolder van de schuur te zijn geweest waar aangeefster [slachtoffer] lag te slapen. De raadsvrouw heeft erkend dat wettige bewijsmiddelen die een bewezenverklaring van het ten laste gelegde zouden kunnen dragen voorhanden zijn, maar heeft (met elan) bij elk van deze bewijsmiddelen vraagtekens geplaatst en op die grond geconcludeerd dat het daderschap van de verdachte niet met voldoende zekerheid - voorbij redelijke twijfel - kan worden vastgesteld.
Het hof verwerpt niettemin het bewijsverweer en overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van aangeefster, van haar vriendinnen en van de vrienden van de verdachte omtrent de gebeurtenissen van de betreffende nacht op essentiële onderdelen tezamen en in onderling verband bezien, een zeer logisch, goed te volgen en consistent relaas opleveren. Dit relaas komt op het volgende neer.
Aangeefster is gedurende een deel van de fietsrit van [plaats 2] naar de woning van de familie [naam] begeleid door [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Onderweg is er contact geweest tussen dit trio en het trio gevormd door de verdachte en zijn vrienden [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. De enige die dit ontkent is de verdachte. De verdachte en [betrokkene 3] hebben gezien dat aangeefster afsloeg naar de woning van de familie [naam]. De enige die dit ontkent is de verdachte. Aangeefster is daarna naar de zolder van de schuur gegaan en is daar op één van de matrassen gaan slapen. Er is geen enkele aanwijzing dat anderen wisten dat aangeefster zich daar toen bevond. [betrokkene 3] heeft verklaard met de verdachte naar de schuurzolder te zijn gegaan waar zij aangeefster op één van de matrassen slapend aantroffen. De door hen aangetroffen en vervolgens gecre?erde situatie is door die [betrokkene 3] beschreven en geschetst overeenkomstig hetgeen aangeefster hieromtrent heeft verklaard.
De getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] troffen bij aankomst in de schuur hun vriendin, aangeefster, in gezelschap van twee jongens aan. Aangeefster was totaal overstuur, de jongens wilden weg. De waarneming van deze getuigen correspondeert zonder meer met hetgeen aangeefster hieromtrent verklaart. Aangeefster kent de verdachte als "de buurjongen" van [betrokkene 1] en herkent hem die nacht op de zolder als degene die haar seksueel heeft betast. Aangeefster verklaart de verdachte enkele keren eerder te hebben gezien op en nabij het erf van de familie [naam]. Aangeefster had de verdachte eerder die nacht ook nog gezien, te weten toen zij vanuit [plaats 2] naar haar slaapplek in de schuur van de familie [naam] fietste. Toen was de verdachte in gezelschap van de jongen die zij nu ook weer zag op de zolder van de schuur. [getuige 1] verklaart dat één van de twee in de schuur aanwezige jongens een petje droeg. [betrokkene 3] verklaart dat hij die jongen met het petje was. Als een groep vriendinnen later die nacht aan het slaapkamerraam van de verdachte verschijnt, ziet [getuige 1] diezelfde jongen met het petje in de slaapkamer van de verdachte. [getuige 3] is ook ??n van de meiden die 's nachts een bezoek brengt aan de woning van de verdachte. Zij herkent dan de beide jongens die zij eerder die nacht in de schuur heeft gezien. [getuige 3] had geen alcohol gedronken en verklaart zowel de verdachte als [betrokkene 3] goed te hebben kunnen zien. Het hof merkt op dat de verdachte en [betrokkene 3] niet alleen elk individueel maar ook als duo zijn herkend.
Zowel aangeefster als [betrokkene 3] zijn ter terechtzitting onder ede gehoord - zij hebben geenszins de indruk gewekt onwaarheden te verklaren. Hetzelfde kan niet gezegd worden van de verklaring van de verdachte, met name waar het zijn verklaring omtrent de aanwezigheid van drie hem onbekende jongens en een meisje (politieverklaring) c.q. drie jongens (ter terechtzitting 22-9-09) bij zijn thuiskomst, midden in de nacht, in een buitengebied, zonder vervoersmiddelen betreft. Tot slot overweegt het hof dat het bestaan van enig, door hem c.q. de verdediging gesuggereerd complot tegen de verdachte, niet ook maar in het minst aannemelijk is geworden.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat het relaas van aangeefster inclusief haar herkenning van de verdachte als dader, gesteund door de overige bewijsmiddelen en in weerwil van de strikte ontkenning van de verdachte, zonder meer voldoende overtuigingskracht bezit om te kunnen komen tot een bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
primair:
hij op 02 september 2006 te [plaats 1], gemeente [gemeente], met [slachtoffer] van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, een handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte terwijl die [slachtoffer] lag te slapen in of onder een slaapzak, het broekje van die [slachtoffer] naar beneden getrokken en vervolgens één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd of gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
primair:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door M.D. van Ekeren, psychiater, vast gerechtelijk deskundige, op 12 december 2006 een psychiatrisch rapport uitgebracht. Dat rapport houdt als conclusie in dat er bij verdachte geen sprake is van enige ziekelijke stoornis dan wel enige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat het ten laste gelegde verdachte volledig kan worden toegerekend.
Het hof verenigt zich met voormelde conclusie en maakt die tot de zijne.
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Op 1 september 2006 is [slachtoffer] naar het jaarlijks terugkerend [plaats 2]feest gegaan. Dat feest werd gehouden in de buurt waar haar vriendin [betrokkene 1] woonde. Van te voren was afgesproken dat [slachtoffer] en enkele andere meisjes na afloop van dat feest bij [betrokkene 1] thuis op de zolder van de schuur zouden gaan slapen. Daartoe was die zolder ingericht met slaapplaatsen. Aangezien [slachtoffer] op 1 september 2006 de gehele dag had gewerkt en moe was, heeft zij in de vroege ochtenduren van 2 september 2006 eerder dan de andere meisjes die bij [betrokkene 1] zouden overnachten het feest verlaten en is zij op haar fiets naar de woning van [betrokkene 1] gereden, om daar op genoemde zolder te gaan slapen. Onderweg is zij onder meer verdachte tegengekomen, die ook op dat feest was geweest en die eveneens op weg was naar zijn woning, een boerderij gevestigd naast de woning van [betrokkene 1]. Toen [slachtoffer] bij de woning van [betrokkene 1] aankwam, is zij meteen naar de zolder van de schuur gegaan. Daar heeft zij op de grond een slaapplaats gezocht en is zij in of onder een slaapzak gekropen. Vervolgens is zij in slaap gevallen. Kort na zijn thuiskomst heeft verdachte samen met zijn vriend [betrokkene 3] de boerderij waar hij woont verlaten en zijn zij naar de woning van [betrokkene 1] gelopen. Aldaar zijn zij naar de zolder gegaan, waar [slachtoffer] alleen was en lag te slapen. Verdachte is daarop achter [slachtoffer] gaan liggen. Terwijl [slachtoffer] lag te slapen heeft verdachte haar broekje naar beneden getrokken, waarna hij met zijn vinger(s) in haar vagina is gegaan.
Verdachte heeft door zo te handelen op kwalijke wijze misbruik gemaakt van de situatie waarin [slachtoffer] verkeerde, te weten dat zij lag te slapen en zich dusdoende bevond in een staat van verminderd bewustzijn, hetgeen verdachte wist.
Verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer], hetgeen in dit geval en in zijn algemeenheid door een slachtoffer als uitermate ingrijpend wordt ervaren en nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich kan brengen.
Uit eerder vermeld psychiatrisch rapport blijkt, dat het bewezen verklaarde feit de verdachte volledig kan worden toegerekend.
Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking nemende de oriëntatiepunten voor straftoemeting die het hof hanteert in soortgelijke zaken, acht het hof de oplegging van de door de rechtbank opgelegde straffen, te weten jeugddetentie voor de duur van 2 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, in beginsel gerechtvaardigd.
Hier staat het volgende tegenover.
Verdachte heeft van 26 september 2006 tot en met 18 oktober 2006 in deze zaak in voorarrest doorgebracht.
Blijkens het verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2010 is verdachte niet eerder ter zake van het plegen van strafbare feiten veroordeeld.
Het bureau Jeugdzorg Overijssel heeft op 13 april 2007 omtrent verdachte geadviseerd dat er geen contra-indicatie is tot het uitvoeren van een werkstraf en dat er geen reden is tot het opleggen van jeugdreclasseringscontact.
Sedert begin november 2009 werkt verdachte als leerling-kraanmachinist bij een bedrijf in [plaats 3] en is hij bezig met voltooiing van zijn opleiding tot kraanmachinist.
Verdachte onderhoudt al geruime tijd en nog steeds contact met een psychologe.
Alles afwegende, is het hof van oordeel, dat een passende bestraffing kan worden gevonden in het opleggen van de door de rechtbank opgelegde werkstraf, welke werkstraf eveneens door de advocaat-generaal is gevorderd. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft het hof tevens in aanmerking genomen de ouderdom van het bewezen verklaarde feit (gepleegd op 2 september 2006). Gelet op het blanco strafblad van verdachte acht het hof - anders dan de rechtbank, doch overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - geen termen aanwezig om naast voormelde werkstraf een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77m, 77n en 243 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Van den Bergh, voorzitter, mr. Foppen en mr. Van Zant, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Van Zant voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.