Parketnummer: 24-002566-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-630481-08
Arrest van 29 april 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 oktober 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 3 en 4 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde onder 5 primair en subsidiair en bewezen zal verklaren het ten laste gelegde onder 1, 2, 5 meer subsidiair en 6 en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 947,78 en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 december 2008 in de gemeente [gemeente 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of buikstreek en/of het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 december 2008 in de gemeente [plaats 2], op de openbare weg, de [straat 1] en/of [straat 2], althans op enige openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (BMW, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [benadeelde] heeft weggeduwd en/of nadat die [benadeelde] op de motorkap van genoemde personenauto is gesprongen, met die auto is weggereden en is blijven rijden tengevolge waarvan die [benadeelde] van de motorkap is geslingerd en/of gegleden;
en/of, en althans voor zover bovenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2008 in de gemeente [gemeente 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een personenauto is weggereden terwijl die [benadeelde] op de motorkap van die auto lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 05 december 2008 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto/bestelwagen (merk Volkswagen, type Caddy), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf]) en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel;
althans, voor zover het bovenstaande onder primair ten laste gelegde niet tot een veroordeling mocht leiden:
hij in of omstreeks de periode van 05 december 2008 tot en met 15 december 2008 in de gemeente [gemeente 1], in elk geval in Nederland, een auto/bestelwagen (merk Volkwagen, Caddy) en/of een autosleutel heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto/bestelwagen en/of autosleutel wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, voor zover het bovenstaande onder primair en subsidiair ten laste gelegde niet tot een veroordeling mocht leiden:
hij in of omstreeks de periode van 05 december 2008 tot en met 15 december 2008 in de gemeente [gemeente 1], in elk geval in Nederland, een auto/bestelwagen (merk Volkwagen, Caddy) en/of een autosleutel heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto/bestelwagen en/of autosleutel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door een misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6.
hij op of omstreeks 15 december 2008 in de gemeente [gemeente 2] als bestuurder van een motorrijtuig (een BMW, type 3) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudendedrank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 480 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 5 primair, subsidiair en meer subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Uit de aangifte blijkt dat de Volkswagen Caddy gestolen is op 5 december 2008, toen de bestuurder deze korte tijd met de sleutels in het contact had achtergelaten. Verdachte heeft zich op 15 december 2008 schuldig gemaakt aan de diefstal van een BMW, die ook voor korte tijd was achtergelaten met achterlating van de sleutels in het contact. De sleutels van de Volkswagen Caddy zijn na de aanhouding van verdachte op 15 december 2009 bij hem aangetroffen.
Verdachte heeft erkend dat hij de Volkswagen Caddy op 15 december 2009 onder zich had. Hij heeft ontkend dat hij de Volkswagen Caddy heeft gestolen. Verdachte heeft verklaard dat hij deze auto enkele dagen tevoren heeft geleend van iemand, wiens naam hij niet wil noemen. Verdachte heeft verklaard dat hij weet dat deze persoon zich met criminele praktijken bezighoudt. Bij de auto zaten geen papieren.
In het licht van de verklaringen van de verdachte leveren de hiervoor genoemde omstandigheden naar het oordeel van het hof sterke aanwijzingen op dat verdachte degene is geweest die de Volkswagen Caddy heeft gestolen. Deze aanwijzingen zijn echter onvoldoende specifiek om buiten redelijke twijfel te stellen dat verdachte de auto ook daadwerkelijk zelf heeft gestolen. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Op grond van het voorgaande is het echter wel aannemelijk geworden dat verdachte in het bezit van de auto is gekomen doordat hij deze zelf heeft gestolen. Deze omstandigheid staat aan een veroordeling wegens heling in de weg omdat het misdrijf
van heling inhoudt dat men profiteert van een goed dat door het misdrijf van een ander is verkregen (HR 30-10-2001, NJ 2002, 128).
Gelet op het voorgaande dient verdachte vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde onder 5 primair, subsidiair en meer subsidiair.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 06 december 2008 in de gemeente [gemeente 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de borst en buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 15 december 2008 in de gemeente [gemeente 2], op de openbare weg, de [straat 1] en/of [straat 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (BMW, kenteken [kenteken]), toebehorende aan [benadeelde], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [benadeelde] heeft weggeduwd en nadat die [benadeelde] op de motorkap van genoemde personenauto is gesprongen, met die auto is weggereden en is blijven rijden tengevolge waarvan die [benadeelde] van de motorkap is gegleden;
6.
hij op 15 december 2008 in de gemeente [gemeente 2] als bestuurder van een motorrijtuig (een BMW, type 3) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 480 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 primair en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: poging tot doodslag;
feit 2 primair: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 6: overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Noodweer(exces)
De verdediging heeft ter zitting van het hof een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman betoogt dat er twee momenten moeten worden onderscheiden in de confrontatie tussen verdachte en aangever [slachtoffer 1], namelijk de momenten binnen en buiten het café [naam].
Binnen café [naam] ontstaat ruzie over de verkoop van een telefoon. Verdachte probeert de situatie nog te de-escaleren door een wederzijdse bekende op te bellen, maar desondanks krijgt verdachte een kopstoot van aangever. Vervolgens gaat aangever naar buiten en blijft zich ophouden voor het café. Daarbij heeft aangever geschreeuwd en op de ramen gebonkt. Verdachte blijft nog ongeveer tien minuten in het café en gaat uiteindelijk ook naar buiten, aldus de raadsman.
Buiten het café ontstaat dan het tweede moment van confrontatie tussen verdachte en aangever. De raadsman stelt dat er sprake was van een noodweersituatie, waarbij verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging ten gevolge van de eerste aanranding binnen en de tweede aanranding buiten. Maatgevend hierbij is de door verdachte ervaren angst en paniek - voortvloeiend uit de door aangever uitgedeelde en letsel veroorzakende kopstoot, het slaan op de ramen van [naam], de buitengewoon agressieve opstelling van aangever buiten [naam], de numerieke meerderheid van het gezelschap waarin aangever zich begaf en de reputatie van aangever - aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(-exces) dient sprake te zijn van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich in een dergelijke situatie heeft bevonden.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij in paniek raakte op het moment dat hij buiten het café werd bedreigd door aangever, niet zozeer vanwege de klappen die hij incasseerde van aangever, maar omdat aangever riep dat de kofferbak van de wachtende taxi open gemaakt moest worden. Vanwege de gewelddadige reputatie van aangever, verdachtes wetenschap dat de partner van aangever altijd gewapend was en omdat de kofferbak open was gemaakt, vreesde verdachte dat hij om het leven zou worden gebracht en langs de IJssel zou worden begraven door aangever.
Uit de verklaringen die getuige [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd, blijkt dat [getuige 1] als taxichauffeur was gebeld en op aangever en twee vrouwen stond te wachten. Toen verdachte buiten kwam had hij iets tegen zijn hoofd dat leek op een zakje met ijs. Aangever riep tegen verdachte dat hij zijn telefoon moest geven. Er waren nog twee mannen die dat ook riepen. Buiten het café ontstond duw en trekwerk tussen verdachte en aangever. Er werd buiten flink geschreeuwd, maar verdachte bleef rustig. Er was geen sprake van angst bij de verdachte. Aan de onvaste houding van aangever was te zien dat aangever in een beschonken staat verkeerde. Tijdens de schermutseling is aangever gestruikeld, aldus getuige [getuige 1]. Op dat moment heeft verdachte hem gestoken. Op het moment van steken stond aangever met zijn rug naar het pand. Aangever is na het steken overeind gekomen en gevlucht. Vervolgens is verdachte achter hem aangerend. Even later meldde aangever zich bij de taxi zeggende dat hij gestoken was.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde door de openstaande kofferbak en zijn wetenschap dat mevrouw [getuige 2] bijna altijd met een pistool in haar tas loopt. Dat aangever heeft gezegd dat de kofferbak open moest, noch dat de taxi daar stond met openstaande kofferbak wordt evenwel niet ondersteund door andere getuigenverklaringen. Dat mevrouw [getuige 2] vaak met een pistool in haar tas rondloopt, wordt evenmin door enig bewijsmiddel ondersteund.
Geen van de getuigen maakt er melding van dat verdachte zou zijn ingesloten op het terras door de aangever en de andere aanwezigen.
Uit de medische rapportage blijkt dat aangever twee steekwonden in zijn bovenlichaam had.
Gelet op het voorgaande is weliswaar aannemelijk geworden dat verdachte in het café een klap op zijn gezicht had geïncasseerd en dat buiten het café sprake was van enige dreiging in de richting van verdachte. Niet aannemelijk is echter geworden dat verdachte in een positie verkeerde waarin hij zich niet aan de dreiging van de beschonken aangever en anderen kon ontrekken door weg te lopen. Verdachte is daarentegen op een door hem gekozen moment in de aanval gegaan door aangever meerdere malen met een mes in het bovenlichaam te steken, waarna hij de aangever ook nog achterna heeft gezeten. Ook is niet aannemelijk geworden dat is gezegd dat de kofferbak open moest of open was, of dat verdachte reden had om aan te nemen dat getuige [getuige 2] een pistool bij zich had. Het hof acht daarom niet aannemelijk dat op enig moment sprake is geweest van een noodweersituatie, waardoor ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
Omtrent verdachte is door de gedragsdeskundige drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog/psychotherapeut, op 18 februari 2009, een psychologisch rapport uitgebracht. In dit rapport wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten een ziekelijke stoornis en een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (er is sprake van misbruik van alcohol, misbruik van amfetamines, misbruik van cannabis, misbruik van cocaïne, misbruik van andere middelen en van pathologisch gokken bij een man met een onderliggende gemengde persoonlijkheidsstoornis bestaande uit een antisociale en een narcistische persoonlijkheidsstoornis) bestond dat feit 1 hem slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend en feit 2 hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Uit het psychologische rapport blijkt echter niet waarom verdachte tijdens het plegen van het eerste delict licht verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht en tijdens het plegen van het tweede delict verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Het hof neemt in zoverre de conclusies van het rapport over in die zin dat het hof zowel feit 1 als feit 2 in licht verminderde mate aan verdachte zal toerekenen.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 6 december 2008 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte en aangever kregen in het café ruzie over de verkoop van een telefoon; aannemelijk is dat verdachte daarbij een klap op zijn gezicht heeft gekregen. Na afloop van de confrontatie binnen in het café is verdachte naar buiten gegaan waar aangever en enkele anderen al aanwezig waren. Verdachte werd daarop weer lastig gevallen door aangever die de telefoon wilde hebben, waarbij een nieuwe confrontatie ontstond. Daarbij was ten minste sprake van duwen en trekken tussen beiden. Verdachte had een mes bij zich en heeft dit mes tegen aangever gebruikt door hem meerdere malen met dit mes in de linkerzijde van zijn lichaam te steken.
Het hof houdt rekening met het provocerende gedrag van aangever, dat het handelen van verdachte echter geenszins kan rechtvaardigen.
Verdachte heeft door zijn handelen pijn en letsel bij aangever veroorzaakt en diens lichamelijke integriteit zeer ernstig aangetast. Daarbij verdient opmerking dat het niet aan het handelen van verdachte te danken is geweest dat aangever niet is overleden. Blijkens een letselbeschrijving van forensisch deskundige S.J.Th. van Kuijk heeft aangever meerdere steekwonden in de borstkas en buikstreek opgelopen.
Bij het steken in de borstkas zijn grote vaten en longweefsel ernstig beschadigd en de betreffende long is deels ingeklapt, wat op zichzelf een levensbedreigende wond is. Bij het steken in de buikstreek zijn zowel de maag als het middenrif kapot gestoken, waardoor de ingewanden van aangever uit de wond zijn gekomen. Uit de slachtofferverklaring van 1 april 2010 blijkt dat het lichamelijk nog steeds zeer slecht gaat met aangever. Hij is in augustus 2009 en maart 2010 opnieuw aan zijn buik geopereerd.
Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich binnen twee weken, op
15 december 2008, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict. Verdachte zag aan de [straat 1] te [plaats 2] een BMW staan met draaiende motor en besloot deze te stelen. De eigenaar van de BMW, [benadeelde], had zojuist een brief gepost en liep terug naar haar auto, waarbij zij werd weggeduwd door verdachte. [benadeelde] springt, om te voorkomen dat de auto gestolen wordt, op de motorkap van de auto. Dit weerhoudt verdachte er niet van om weg te rijden, waarbij [benadeelde] bij het nemen van een bocht op de grond wordt geslingerd. Daarbij verdient het opmerking dat het niet aan het handelen van verdachte te danken is geweest dat [benadeelde] geen ernstig letsel heeft opgelopen of is aangereden door een andere verkeersdeelnemer. Verdachte heeft door de diefstal een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [benadeelde] en heeft door het gebruik van geweld daarnaast een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Verdachte heeft zich op 15 december 2008 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, door een (gestolen) auto te besturen terwijl het alcoholgehalte van zijn adem op dat moment wezenlijk hoger was dan de toegestane 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, te weten 480 microgram. Verdachte heeft daarmee de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht.
Uit het de verdachte betreffende Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 2 februari 2010 blijkt, dat verdachte herhaaldelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder eerdere veroordelingen voor diefstal en geweldsdelicten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het door de reclassering opgemaakte rapport van 17 december 2008 en uit het door Pro Justitia over de verdachte opgemaakte rapport van 18 februari 2009, waaruit onder andere naar voren komt dat het recidiverisico bijzonder groot is.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur recht doet aan de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Daarbij kan niet worden volstaan met de straf zoals deze is opgelegd in eerste aanleg. Het hof komt weliswaar tot een bewezenverklaring van minder feiten, maar gezien de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht het hof - met de advocaat -generaal - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft door het onder 2 primair bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade geleden, welke schade aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof zal de vordering toewijzen nu deze niet is bestreden en deze het hof niet onredelijk of ongegrond voorkomt. De vordering van € 947,78 zal derhalve worden toegewezen.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade van € 947,78 die door het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal aan de verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dit schadebedrag ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 287, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van onder 3 en 4 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor het overige en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 5 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1, 2 primair en 6 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 primair en 6 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van
zes jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], wonende te [woonplaats], tot een bedrag van negenhonderdzevenenveertig euro en achtenzeventig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van negenhonderdzevenenveertig euro en achtenzeventig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van achttien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. G.M. van der Meer en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van S. van Krugten als griffier, zijnde mr. S.J. van der Woude buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.