ECLI:NL:GHARN:2010:BM3635

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.062.132/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • A. Bosch
  • J. Idsardi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing in residentiële voorziening mag niet gebruikt worden voor besloten plaatsing

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind], die sinds eind februari 2010 verblijft in een residentiële voorziening voor kinderen met lichte verstandelijke beperkingen en ernstige gedragsproblemen. De kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad had op 28 januari 2010 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. De bijzondere curator heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en de stichting niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot verlenging van de machtiging.

Tijdens de zitting op 26 april 2010 is de zaak behandeld. De bijzondere curator, de moeder en vertegenwoordigers van de stichting waren aanwezig, maar de vader was afwezig. De bijzondere curator heeft een pleitnotitie overgelegd waarin wordt betoogd dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet mag worden gebruikt voor een besloten plaatsing, die feitelijk neerkomt op een gesloten plaatsing. Het hof heeft vastgesteld dat de indicatiebesluiten van het CIZ geen gesloten plaatsing voor [kind] indiceren, en dat de huidige situatie van [kind] in de voorziening als vrijheidsberoving kan worden gekwalificeerd.

Het hof heeft geoordeeld dat de kinderrechter terecht heeft overwogen dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een residentiële (open) voorziening is verleend en dat de stichting niet kan volstaan met een besloten plaatsing. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, maar heeft ook opgemerkt dat het in het belang van [kind] is dat hij zo snel mogelijk wordt overgeplaatst naar een geschikte behandelplek, aangezien hij in de huidige situatie niet op de juiste plek zit. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechten van minderjarigen in uithuisplaatsingszaken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 29 april 2010
Zaaknummer 200.062.132
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
kantoorhoudende te Emmeloord, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren op [geboortedatum] in de [geboorteplaats],
appellant,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
tegen
William Schrikker Groep,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting.
Belanghebbenden:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 28 januari 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] met ingang van 29 januari 2010 in een residentiële voorziening verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 9 april 2010, heeft de bijzondere curator verzocht de beschikking van 28 januari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende de stichting niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek voor het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 20 april 2010, heeft de stichting het verzoek bestreden en verzocht [kind] in het ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, is van de zijde van de belanghebbenden geen verweerschrift binnengekomen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 9 april 2010 van de bijzondere curator.
Ter zitting van 26 april 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de bijzondere curator, [kind], mevrouw S.W. [Vaes] en mevrouw A. van [Dorp] namens de stichting en de moeder. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de vader niet verschenen.
De bijzondere curator heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de affectieve relatie tussen de ouders is (onder meer) [kind] geboren.
De moeder is met het gezag over [kind] belast. [kind] verblijft sinds eind februari 2010 in '[voorziening]' aan de [adres], zijnde een (crisis)voorziening voor de behandeling van licht verstandelijk gehandicapte kinderen met ernstige gedragsproblemen.
2. Blijkens het indicatiebesluit van 5 maart 2008 van het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) komt [kind] in aanmerking voor AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten)-zorg, met als grondslag dat bij hem sprake is van een verstandelijke handicap en een psychiatrische aandoening of beperking.
In dit indicatiebesluit staat 5 februari 2008 als begindatum van de zorg genoemd en 4 februari 2010 als einddatum. Op 2 februari 2010 is door CIZ een nieuw indicatiebesluit genomen, waarin 28 januari 2010 als begindatum van de zorg staat vermeld en 27 januari 2011 als einddatum.
3. Bij beschikking van 28 april 2009 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, is de duur van de ondertoezichtstelling van [kind] met ingang van 7 mei 2009 verlengd voor de duur van een jaar en is ten aanzien van [kind] een machtiging tot uithuisplaatsing voor dag en nacht in een accommodatie van de zorgaanbieder verleend, met ingang van 7 mei 2009, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4. Bij beschikking van 7 december 2009 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, is ten aanzien van [kind] een machtiging tot uithuisplaatsing in een crisisvoorziening verleend, met ingang van 7 december 2009 tot 29 december 2009.
5. Bij beschikking van 22 december 2009 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, is ten aanzien van [kind] - na het mislukken van de eerdere uithuisplaatsingen - wederom een machtiging tot uithuisplaatsing voor dag en nacht verleend in een crisisvoorziening, met ingang van 29 december 2009 tot 29 januari 2010.
6. Bij inleidend verzoekschrift van 17 december 2009 heeft de stichting de rechtbank verzocht op grond van artikel 1:261 lid 1 BW ten aanzien van [kind] de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een residentiële voorziening (crisisopvang) te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
7. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het hoger beroep van de bijzondere curator gericht.
8. Bij beschikking van 6 april 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, mr. B.M. van Ham-Oude Elferink benoemd tot bijzondere curator ten aanzien van [kind]. Bij herstelbeschikking van 8 april 2010 heeft de rechtbank bepaald dat het vorenstaande dient te worden gelezen als dat mr. Uijt de boogaardt als bijzondere curator ten aanzien van [kind] is benoemd.
Ten aanzien van de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing
9. Uit het door het CIZ afgegeven indicatiebesluit van 5 maart 2008 blijkt niet dat voor [kind] een gesloten plaatsing of een plaatsing die gelijkgesteld kan worden met een gesloten plaatsing geïndiceerd is. De kinderrechter heeft derhalve op grond van het afgegeven indicatiebesluit terecht overwogen dat het gaat om een (verlenging van de duur van de) machtiging tot uithuisplaatsing in een residentiele (open) voorziening en heeft derhalve terecht getoetst aan het criterium genoemd in artikel 1:261 lid 1 BW. [kind] bevond zich ten tijde van de beslissing van de kinderrechter ook in een open groep, te weten groep [open groep] (aan [adres]). Het hof merkt - gelet op het (subsidiaire) verweer van de bijzondere curator - nog op dat de stichting het nemen van het indicatiebesluit in de praktijk kan uitbesteden aan het CIZ.
10. Tijdens een evaluatie op 26 februari 2010, die in [B] plaatsvond, is aangegeven dat [kind] in een besloten groep diende te worden geplaatst om zijn eigen veiligheid en de veiligheid van anderen te kunnen waarborgen. [kind] is hierop overgeplaatst naar groep [groep] (aan de [adres]). Zowel de stichting, als [kind] en zijn ouders hebben aangegeven dat [kind] in deze groep niet op de juiste plek zit. Hij is inmiddels aangemeld bij '[behandelcentrum]' in [plaats], zijnde een SGLVG (sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt) behandelcentrum, is daar op intake geweest en staat daar op de wachtlijst voor een open behandelplek. [kind] en zijn ouders staan achter een open plaatsing bij '[behandelcentrum]' en [kind] heeft aangegeven ook na zijn achttiende bereid te zijn hier te blijven.
11. [kind] heeft met betrekking tot zijn verblijf in de groep [groep] aangegeven dat de deur van zijn kamer beveiligd is met een sensor die registreert wanneer hij zijn kamer verlaat, dat hij - indien hij zijn kamer zou verlaten - voor een afgesloten tussendeur staat (of op een begeleider stuit die hem tegenhoudt) en dat ook de voordeur van de afdeling is afgesloten. Voorts is gebleken dat jegens [kind] middelen en maatregelen in het kader van de wet Bopz zijn toegepast. Ook de stichting heeft aangegeven dat de vrijheden van [kind] zijn ingeperkt en dat hij het terrein niet mag verlaten. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder [kind] in '[voorziening]' verblijft, kan er worden gesproken van vrijheidsberoving. In geen geval mag de op grond van artikel 1:261 lid 1 BW afgegeven machtiging gebruikt worden voor een besloten plaatsing die, zoals in de onderhavige zaak het geval is, feitelijk neerkomt op een gesloten plaatsing. Dat de instelling een AWBZ-instelling betreft en niet een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, zoals de stichting naar voren heeft gebracht, doet niet af aan de vrijheidsberovende omstandigheden waaronder [kind] in die instelling verblijft. De stichting stelt dat de beperkingen geoorloofd zijn, omdat [kind] toestemming heeft gegeven voor zijn behandeling. Daargelaten de vraag of [kind] tijdens zijn intake te [B], waar het in eerste instantie ging om een open plaatsing, toestemming heeft gegeven voor het toepassen van middelen en maatregelen in het kader van zijn behandeling, heeft hij in ieder geval geen toestemming gegeven voor een gesloten plaatsing. Het moge duidelijk zijn dat van een vrijwillig verblijf van [kind] in deze zogenaamde besloten groep geen sprake is.
12. Het hof sluit zich op grond van het vorenstaande aan bij het door de bijzondere curator naar voren gebrachte, te weten dat er een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke vrijheid van [kind] zonder dat daar een geldige machtiging ofwel op grond van de Wet Bopz ofwel op grond van artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg aan ten grondslag ligt. Echter, de vraag die aan het hof voorligt is of de kinderrechter op de juiste gronden, conform en ter effectuering van het indicatie-besluit, de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing in een residentiele (open) voorziening heeft verlengd, hetgeen naar het oordeel van het hof, gelet op het in rechtsoverweging 9 overwogene, het geval is. Het is niet aan het hof om in deze procedure een beslissing te geven over de wijze waarop er gebruik wordt gemaakt van de op grond van artikel 1:261 lid 1 BW afgegeven machtiging. Dit betreft immers de tenuitvoerlegging van de afgegeven machtiging. Voor een dergelijk executiegeschil staat de weg naar de kortgedingrechter open.
13. Het hof merkt nog op dat het in belang van [kind] is dat hij zo spoedig mogelijk wordt overgeplaatst naar '[behandelcentrum]' te [plaats], nu hij in de instelling waar hij thans verblijft naar ieders overtuiging niet op de juiste plek zit. [kind] wordt over drie maanden achttien jaar en zal dan in ieder geval zijn huidige plaatsing niet willen continueren, terwijl van belang is dat de hulp en begeleiding die [kind] nodig heeft ook na zijn achttiende kan worden gecontinueerd.
Slotsom
14. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mr. Melssen, voorzitter, mrs. Bosch en Idsardi, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 29 april 2010 in bijzijn van de griffier.