ECLI:NL:GHARN:2010:BM6055

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002094-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van een ambtenaar en vernieling van eigendom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling van een ambtenaar, te weten een raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming, en voor het opzettelijk vernielen van een bril die toebehoorde aan deze ambtenaar. De mishandeling vond plaats op 25 mei 2009, toen de verdachte tijdens een gesprek met de raadsonderzoeker, die belast was met het onderzoek naar een omgangsregeling, gewelddadig reageerde. De verdachte heeft de ambtenaar aan haar haren getrokken, geslagen en geschopt, wat leidde tot lichamelijk letsel en pijn bij de ambtenaar. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling en de vernieling van de bril. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar is wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling en de vernieling van de bril. Het hof heeft een werkstraf van 150 uur opgelegd, waarvan 50 uur voorwaardelijk, en heeft de benadeelde partij een schadevergoeding van €393,00 toegewezen, evenals de kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002094-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-602494-09
Arrest van 21 mei 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 augustus 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. L. Jansen, advocaat te Amsterdam-Zuidoost.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot straffen, een maatregel opgelegd en op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op of omstreeks 25 mei 2009 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming, te weten [slachtoffer], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, belast met de/een opdracht tot onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid voor een omgangsregeling met een minderjarige, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] aan haar haren heeft vastgegrepen en/of heeft vastgehouden en/of (vervolgens) (telkens) (met kracht) aan die haren heeft getrokken en/of
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen haar gezicht, althans op/tegen haar hoofd, heeft gestompt/geslagen en/of
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] (telkens) (met kracht) in/op/tegen haar rug, althans op/tegen de achterzijde van haar (boven)lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] (telkens) (met kracht) in/op/tegen haar buik en/of borstkas, althans op/tegen de voorzijde van haar (boven)lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] (telkens) (met kracht) op/tegen haar be(e)n(en) heeft geschopt/getrapt en/of
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] (telkens) (met kracht) op tegen haar be(e)n(en) heeft gestoten met haar, verdachte, eigen, knie(ën), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 mei 2009 in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer], raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, belast met de/een opdracht tot onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid voor een omgangsregeling met een minderjarige,
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] aan haar haren heeft vastgegrepen en/of (vervolgens) heeft vastgehouden en/of (vervolgens) (telkens) (met kracht) aan die haren heeft getrokken en/of
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen haar gezicht, althans op/tegen haar hoofd, heeft gestompt/geslagen en/of
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] (telkens) (met kracht) in/op/tegen haar rug, althans op/tegen de achterzijde van haar (boven)lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] (telkens) (met kracht) in/op/tegen haar buik en/of borstkas, althans op/tegen de voorzijde van haar (boven)lichaam, heeft geschopt/getrapt en/of
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] (telkens) (met kracht) op/tegen haar be(e)n(en) heeft geschopt/getrapt en/of
-meermalen, in ieder geval één maal, die [slachtoffer] (telkens) (met kracht) op tegen haar be(e)n(en) heeft gestoten met haar, verdachte,eigen, knie(ën), waardoor voornoemde ambtenaar (telkens) letsel heeft bekomen en/of (telkens) pijn heeft ondervonden;
2.
zij op of omstreeks 25 mei 2009 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk een bril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 1. primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting, met betrekking tot het onder 1. subsidiair ten laste gelegde, aangevoerd dat verdachte ontkent dat zij aangeefster heeft mishandeld. Verdachte stelt dat de verklaringen van de getuigen niet kloppen, omdat zij het incident niet of nauwelijks gezien kunnen hebben. Daarnaast valt het beperkte letsel van aangeefster niet te rijmen met de verklaringen van aangeefster en getuigen. Er is aldus geen overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde mishandeling.
Voorts is er voor een bewezenverklaring van feit 2 onvoldoende wettig bewijs. Slechts aangeefster heeft hierover een verklaring afgelegd. Verdachte dient ter zake van beide ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 25 mei 2009 heeft raadsonderzoeker [slachtoffer] (verder: aangeefster), als raadsonderzoeker werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming, in verband met de totstandkoming van een omgangsregeling een afspraak met verdachte voor een gesprek met de dochter van verdachte, genaamd [naam]. Verdachte woont in een galerijflat op de tweede verdieping. Tijdens het gesprek tussen aangeefster en [naam], raakt [naam] geëmotioneerd en loopt huilend naar haar moeder toe. Daarop is verdachte boos geworden en gebiedt zij aangeefster haar huis te verlaten. Aangeefster loopt naar de voordeur. Volgens aangeefster wordt ze door verdachte aan haar haren getrokken en in haar onderrug geschopt. Op de galerij slaat verdachte haar, waardoor aangeefster op de grond valt. Verdachte, die nog steeds de haren van aangeefster vast heeft, geeft haar een schop in de buik. Aangeefster roept om hulp, waarna verdachte haar loslaat. Als aangeefster opstaat en weg wil gaan, trekt verdachte opnieuw aan haar haren. Verdachte slaat en schopt. Aangeefster valt wederom op de grond. Op het moment dat aangeefster haar bril van de grond wil pakken, ziet ze dat verdachte de bril uit haar handen rukt en kapot slaat op de grond.
Verdachte ontkent. Zij stelt dat aangeefster haar heeft mishandeld. Het hof acht deze verklaring kennelijk leugenachtig tegen de achtergrond van aangeefsters verklaring in combinatie met de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4].
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat ze in haar woning was toen ze geschreeuw hoorde. Toen ze ging kijken zag ze op de galerij een angstige en om hulp roepende vrouw op de grond zitten, terwijl een andere vrouw schoppende bewegingen naar de benen van deze vrouw maakte. De vrouw probeerde op te staan en de andere vrouw blokkeerde de galerijdeur. Er werd over en weer geschreeuwd. Opeens werd de vrouw die de deur blokkeerde helemaal gek en sloeg de andere vrouw met gebalde vuist. De vrouw die dit gedaan had werd meegenomen door de politie.
Ook getuige [getuige 2] hoorde iemand hard krijsen, waarop zij naar de galerij ging. Zij zag dat haar buurvrouw [verdachte] een andere vrouw aan haar haren vast had. Deze vrouw, die later tegen de getuige heeft gezegd dat ze van de Raad voor de Kinderbescherming was, was helemaal in paniek.
Voorts heeft getuige [getuige 3] verklaard dat zij veel kabaal hoorde. Ze ging kijken en zag dat de buurvrouw van nummer 43 22, een andere vrouw bij de haren beet had. Ze zag dat haar buurvrouw de vrouw een vuistslag in het gezicht of hoofd gaf en een schop tegen het borstbeen. De vrouw was vreselijk in paniek. Terwijl de vrouw overeind probeerde te komen gaf de buurvrouw haar weer een vuistslag in de buurt van haar hoofd en een trap tegen haar lichaam.
Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. De verklaringen zijn consistent en sluiten op elkaar aan. Geen van deze getuigen verklaart dat aangeefster geweld heeft gebruikt jegens verdachte.
Ook de verklaring van getuige [getuige 4] ter terechtzitting in eerste aanleg acht het hof redengevend voor het bewijs. Deze getuige heeft verklaard dat hij lawaai hoorde. Hij ging kijken en zag zijn buurvrouw - verdachte - met een andere vrouw in elkaars haren hangen. Voorts hoorde hij iemand schreeuwen "laat me los" en "ik wil er uit". Verder heeft hij gezien dat er is geschopt op de galerij, maar hij heeft niet gezien wie heeft geschopt.
Deze verklaring komt op hoofdlijnen overeen met de verklaringen van aangeefster en voornoemde door de politie gehoorde getuigen. In het bijzonder sluit het aan bij de verklaring van aangeefster dat zij heeft geroepen dat zij weg wilde en dat zij door verdachte werd tegengehouden.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op veel plaatsen van haar lichaam pijn had en schaafwonden had opgelopen op haar rechter enkel. In de medische verklaring van 26 mei 2009 staat dat er twee kleine schaafwonden zijn bij rechter knie en rechter enkel, alsmede dat diverse drukpijnen rond spieren zijn vastgesteld.
Op grond van het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft begaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en genoemde getuigen omtrent de mishandeling, alsmede het heftige verloop van die mishandeling, ziet het hof evenmin reden te twijfelen aan de verklaring van aangeefster dat haar bril op de grond is gevallen en dat verdachte die bril heeft vernield. Het hof acht feit 2. aldus voldoende wettig en overtuigend bewezen.
Het hof verwerpt de verweren.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1. subsidiair
zij op 25 mei 2009 in de gemeente [gemeente], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer], raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, belast met de opdracht tot onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid voor een omgangsregeling met een minderjarige,
-meermalen die [slachtoffer] aan haar haren heeft vastgegrepen en vervolgens heeft vastgehouden en aan die haren heeft getrokken en
-meermalen die [slachtoffer] tegen haar hoofd, heeft gestompt/geslagen en
-die [slachtoffer] tegen haar lichaam, heeft geschopt/getrapt en
-die [slachtoffer] tegen haar benen heeft geschopt/getrapt,
waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
zij op 25 mei 2009 in de gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk een bril, toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1. subsidiair
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening;
2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 25 mei 2009 schuldig gemaakt aan mishandeling. Zij heeft aangeefster [slachtoffer] - raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming - (onder meer) tegen het hoofd en lichaam gestompt/geslagen. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Dat dit geweld is gepleegd tegen een ambtenaar, die als raadsonderzoeker verdachte en haar dochter bezocht in verband met een onderzoek naar de mogelijkheden van een omgangsregeling, is een strafverzwarende omstandigheid. Daarnaast heeft verdachte de bril van aangeefster vernield.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] d.d. 4 mei 2010 - voorgelezen ter terechtzitting - blijkt, dat zij door het optreden van verdachte veel psychische klachten ondervindt. Naast psychische klachten heeft zij, als gevolg van de spanningen, ook lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, duizeligheid en misselijkheid. Op dit moment is ze voor 50% van de uren op het werk aanwezig, maar ze kan haar normale werkzaamheden nog niet naar behoren uitoefenen. Daarnaast voert ze nog steeds gesprekken met een traumapsycholoog.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van 17 juni 2009, opgesteld door de Reclassering Nederland, waarin oplegging van een werkstraf tot de mogelijkheden wordt geacht.
Het hof houdt bij de stafoplegging tevens rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 februari 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Alles overwegende acht het hof de oplegging van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. De duur van de werkstraf valt lager uit dan die door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist, nu het hof tot een andere bewezenverklaring (kwalificatie) heeft besloten. Het hof zal een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm opleggen. Deze voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Tegen de vordering van de benadeelde partij is van de zijde van verdachte aangevoerd, dat het voor de geleden immateri?le schade gevorderde bedrag niet eenvoudig van aard is, dan wel dat deze onvoldoende onderbouwd is.
Mede gelet op het vorenstaande zal het hof de - niet betwiste - materiele schade vaststellen op een bedrag van € 393,00. De immateriële schade zal het hof vaststellen op een bedrag van € 500,-. Het hof acht deze voor het overige niet-eenvoudig van aard. Gelet hierop zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige - te weten de resterende immateriële schade - niet-ontvankelijk worden verklaard.
De kosten voor rechtsbijstand ad € 321,30 heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd en zijn niet betwist. Het hof zal die kosten bij wijze van proceskosten toewijzen.
Nu het openbaar ministerie dit heeft gevorderd en het hof daartoe aanleiding ziet, zal het hof voormeld bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1. primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1. subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdvijftig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van vijfenzeventig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], wonende te [plaats], tot een bedrag van achthonderddrieënnegentig euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op driehonderdeenentwintig euro en dertig cent - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van achthonderddrieënnegentig euro ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [woonplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zeventien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. J.A. Wiarda buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.