ECLI:NL:GHARN:2010:BN0027

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004694-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Y.A.J.M. van Kuijck
  • J.M.J. Denie
  • A.P. Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor gewapende roofovervallen en drugshandel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor twee gewapende roofovervallen en het bezit van cocaïne. De verdachte is op 30 juni 2010 door het Gerechtshof Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De feiten zijn gepleegd op 16 december 2007 en in de periode van 31 juli tot 1 augustus 2007. Bij de eerste overval werd een bedrag van 74.100 euro en persoonlijke bezittingen van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], weggenomen. De slachtoffers werden daarbij met geweld bedreigd en mishandeld. De tweede overval vond plaats in de woning van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], waarbij ook een aanzienlijk geldbedrag werd gestolen. De verdachte heeft in zijn verweer aangevoerd dat het DNA-bewijs dat tegen hem is gebruikt, niet rechtmatig verkregen is, omdat het DNA-profiel niet vernietigd was na een eerdere vrijspraak. Het hof erkent dat er sprake is van een ernstig vormverzuim, maar oordeelt dat dit niet leidt tot bewijsuitsluiting, omdat er voldoende andere bewijsstukken zijn die de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten aantonen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd en de straf opgelegd, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar hebben meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004694-08
Uitspraak d.d.: 30 juni 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van
19 november 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 mei 2009, 7 januari 2010 en 16 juni 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S. Schuurman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen om proceseconomische redenen.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 december 2007 te Nieuwegein, althans in het
arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, op en/of aan de [adres 1]
aldaar, in elk geval op en/of aan een openbare weg, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 74.100 euro, althans een
geldbedrag, en/of paspoorten en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke
diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en /
of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken
en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en /of aan (een) andere
deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
heeft gedwongen tot afgifte van 74.100 euro, althans een geldbedrag, en/of
paspoorten en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medader(s),
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij
verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] (meermalen) (met een gebalde vuist) tegen het hoofd en/of in
het gezicht heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer 2] (meermalen) heeft/hebben geslagen en/of geschopt (tengevolge
waarvan die [slachtoffer 2] is gevallen en/of een gebroken pink heeft opgelopen)
en/of
-die [slachtoffer 1] bij zijn hoofd heeft/hebben vastgepakt en/of
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgehouden en/of (met duwen en trekken)
heeft/hebben voorkomen dat die [slachtoffer 1] weer in de auto kon stappen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd “Heb je die handtas” of woorden van gelijke aard of strekking en/of
- (met kracht) een (hand)tas van de schouder van die [slachtoffer 2] heeft/hebben
gerukt (tengevolge waarvan het hengels van die (hand)tas brak).
2.
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 31 juli 2007 en 1 augustus 2007
te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende
de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres 2] aldaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen 5.000 euro en/of 12.000 euro, althans (een) geldbedrag(en), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of
gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken
en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere
deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk temaken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte
van 5.000 euro en/of 12.000 euro, althans (een) geldbedrag(en), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medader(s),
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 3] (met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp)) heeft/hebben
opgewacht en/of gevolgd en/of
- die [slachtoffer 3] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft/hebben
getoond en/of
- die [slachtoffer 3] (meermalen) (met dat/een voorwerp heeft/hebben geslagen en/of
- die [slachtoffer 3]de woning in heeft/hebben geduwd en/of heeft/hebben
vastgebonden met die tape en/of
- (daarna) die [slachtoffer 3] met zijn hoofd/gezicht tegen de grond aan heeft/hebben
geslagen (tengevolge waarvan deze [slachtoffer 3] het bewustzijn heeft verloren).
3.
Primair
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 juni 2008 tot en met 22 juli
2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende cocaïne en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende MCPP en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA)
en/of metamfetamine en/of amfetamine, in elk geval (van) een middel vermeld op
lijst I bij de Opiumwet, zijnde cocaïne en/of MCPP en/of MDMA en/of
tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of
amfetamine, (telkens) (een) middel(len) als vermeld op lijst I behorende bij
de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet.
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 juli 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 4,08
gram cocaïne, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
cocaïne en/of 3821,03 gram MCPP en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of
N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, althans (van) een
middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet, in elk geval (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MCPP en/of MDMA en/of
tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of
amfetamine, in elk geval (van) een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet,
zijnde cocaïne en/of MCPP en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of
N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, (telkens) (een)
middel(len) als vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4.
hij op of omstreeks 22 juli 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III (onder 1), te
weten een pistool van het merk Glock (type 26, kaliber 9x9 mm), en/of munitie
van categorie III, te weten 3 scherpe volmantelpatronen (kaliber 9x9 mm,
fabrikaat S&B), voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweer bewijsuitsluiting
Standpunt raadsman
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en 2, kort weergegeven, het volgende betoogd. De met betrekking tot de onder 1 en 2 tenlastegelegde roofovervallen ter plaatse gevonden DNA-sporen hadden niet vergeleken mogen worden met het zich in de DNA-databank bevindende DNA-profiel, verkregen uit een referentiemonster wangslijmvlies van verdachte. Dat monster was in opdracht van de officier van justitie in het arrondissement ’s-Hertogenbosch afgenomen van verdachte in het kader van een eerder tegen hem lopend strafrechtelijk onderzoek bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch en was ten onrechte niet vernietigd nadat verdachte in die zaak was vrijgesproken door de rechtbank.
Er is daarom sprake van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim wat dient te leiden tot bewijsuitsluiting, aldus de raadsman.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangegeven dat haars inziens er geen sprake is van een vormverzuim omdat artikel 359a Wetboek van Strafvordering slechts ziet op vormverzuimen begaan in het voorbereidende onderzoek. Hier gaat het echter om een verzuim in de Bossche zaak. Sprake van schade aan het verdedigingsbelang doordat het vormverzuim ‘doorwerkt’ in de onderhavige strafzaak is ook niet aan de orde. De officier van justitie had op grond van de veroordeling in de zogenaamde Utrechtse zaak een bevel afname kunnen geven. Dit is niet gebeurd omdat er op dat moment al een profiel van verdachte aanwezig was. Als het DNA-profiel van de Bossche zaak wel uit de databank verwijderd zou zijn geweest, dan had het DNA-profiel dat dan zou zijn afgenomen in de Utrechtse zaak alsnog tot een match geleid. Dat heeft tot gevolg dat verdachte niet in zijn belangen is geschaad. Concluderend is de advocaat-generaal van mening dat de gang van zaken niet hoeft te leiden tot bewijsuitsluiting, omdat de handelwijze van het O.M. niet onredelijk is geweest.
Feiten
In chronologische volgorde worden hieronder de feiten weergegeven.
- Als referentiemonster in deze zaak is wangslijmvlies van verdachte gebruikt waarvan een DNA-profiel op 7 februari 2005 in de DNA databank is opgenomen, geregistreerd onder DNA-profielcluster 6829. Dit referentiemonster betreft een monster dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch (parketnummer 01/035196-04) is afgenomen.
- Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 17 mei 2005 (parketnummer 16-300650-03) is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek onder meer wegens poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
- In de zaak met parketnummer 01/035196-04 is verdachte door de meervoudige strafkamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch op 17 juni 2005 vrijgesproken van alle hem tenlastegelegde feiten. Het in deze zaak geproduceerde DNA-profiel had na deze vrijspraak vernietigd moeten zijn, maar dat geschiedde pas veel later.
- Op 30 juni 2006 wordt verdachte ook in hoger beroep veroordeeld voor de Utrechtse zaak met parketnummer 16-300650-03.
- Op 19 oktober 2007 wordt de DNA-match vastgesteld in de onderhavige zaak ten aanzien van feit 2 .
- Op 27 februari 2008 wordt de DNA-match vastgesteld in de onderhavige zaak ten aanzien van feit 1 .
- Op 21 oktober 2008 is de Utrechtse zaak met parketnummer 16-300650-03 onherroepelijk.
- Op 6 november 2008 is er sprake van afname van het DNA-profiel van verdachte in de Utrechtse zaak met parketnummer 16-300650-03.
- Op 19 november 2008 wordt verdachte in de onderhavige zaak veroordeeld door de rechtbank Utrecht.
- Op 26 maart 2009 wordt het DNA-profiel in de Bossche zaak met parketnummer 01-035196-04 vernietigd.
- Op 2 april 2009 wordt het bezwaarschrift gegrond verklaard door de rechtbank Utrecht inzake de afname op 6 november 2008, omdat er, aldus de rechtbank, reeds celmateriaal van de veroordeelde (bedoeld zal zijn: een DNA-profiel van veroordeelde) in de DNA-bank was opgenomen. Hierbij wordt gedoeld op het oude profiel, dat al verwijderd had moeten zijn. Het celmateriaal diende terstond te worden vernietigd en het DNA-profiel diende te worden verwijderd.
- Op 2 april 2009 is er wederom celmateriaal van verdachte afgenomen op grond van de Utrechtse zaak met parketnummer 16-300650-03.
- Op 28 april 2009 is het bezwaarschrift hiertegen ongegrond verklaard omdat er op het moment van afname geen profiel meer in de databank aanwezig was.
De in het geding zijnde artikelen betreffen de artikelen 16 en 17 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (hierna: Besluit). Deze artikelen luiden als volgt.
Artikel 16 lid 1:
“Zodra zich een omstandigheid voordoet die meebrengt dat degene wiens DNA-profiel in de DNA-databank is vastgelegd, niet langer kan worden aangemerkt als verdachte of nadien veroordeelde ter zake van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet, stelt het openbaar ministerie het instituut daarvan in kennis.”
Artikel 16 lid 2:
“Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake bij een kennisgeving van niet verdere vervolging, een onherroepelijke buitenvervolgingstelling, een rechterlijke verklaring dat de zaak geëindigd is, een vrijspraak of een onherroepelijk ontslag van alle rechtsvervolging waarbij niet een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a, 37b, 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.”
Artikel 17 lid 1:
“Terstond nadat het instituut een kennisgeving als bedoeld in artikel 16, eerste lid, heeft ontvangen, vernietigt het instituut het DNA-profiel van degene die niet langer kan worden aangemerkt als een verdachte of nadien veroordeelde ter zake van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet.”
Artikel 17 lid 2:
“Het instituut vernietigt met het DNA-profiel, bedoeld in het eerste lid, tevens de daarbij behorende gegevens, bedoeld in artikel 6, het celmateriaal waaruit het DNA-profiel is verkregen, alsmede het afschrift van het verslag, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder b.”
Artikel 17 lid 3:
“In afwijking van het eerste lid bewaart het instituut het DNA-profiel indien dat profiel in een andere zaak overeenkomt met het DNA-profiel van een onbekende persoon en degene wiens DNA-profiel het betreft, in die zaak als verdachte is aangemerkt ter zake van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet.”
Artikel 17 lid 4:
“Artikel 13, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.”
Een kennisgeving als bedoeld in artikel 16 lid 1 van het Besluit is door het openbaar ministerie niet verzonden aan het NFI, althans niet vóór maart 2009. Het DNA-profiel is niet na het onherroepelijk worden van de vrijspraak in de Bossche zaak van 17 juni 2005 vernietigd, althans niet voor 26 maart 2009.
In de onderhavige zaak lijkt de rechtbank Utrecht in haar vonnis van 19 november 2008 aansluiting gezocht te hebben bij het bepaalde in artikel 17 lid 3 van het Besluit. Immers door de rechtbank is overwogen dat het DNA-profiel van verdachte in mei 2005 toen verdachte werd veroordeeld door de rechtbank Utrecht reeds was opgenomen in de DNA-databank. Dit profiel diende in de DNA-databank opgenomen te blijven op basis van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 17 mei 2005, aldus de rechtbank. Geconcludeerd wordt dat het DNA-profiel van verdachte rechtmatig in de databank was opgenomen op het tijdstip van de match tussen het DNA-profiel en de sporen in 2007. Het verweer van de raadsman wordt door de rechtbank verworpen.
De raadsman heeft in zijn pleidooi ter zitting van het hof van 7 januari 2010 opgemerkt dat de uitzonderingssituatie van artikel 17 lid 3 van het Besluit een wezenlijk andere situatie is dan de situatie waar de rechtbank Utrecht op doelt in haar vonnis van 19 november 2008, omdat in die situatie van matchen, het profiel wel degelijk rechtmatig in de databank aanwezig is.
Oordeel hof
In de Nota van Toelichting bij het Besluit van 5 april 2006, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken wordt op pagina 7 het volgende geschreven: “Het College van procureurs-generaal heeft in zijn advies gevraagd nog een tweede uitzondering in artikel 17, derde lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken op te nemen. Het college pleit ervoor dat het DNA-profiel van betrokkene in de DNA-databank opgeslagen blijft indien de officier van justitie heeft afgezien van het geven van een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden omdat zijn DNA-profiel reeds was opgenomen in het kader van het voorbereidend onderzoek. (…) Evenwel laat artikel 2 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden geen ruimte om de door het College gevraagde uitzonderingsmogelijkheid in artikel 17, derde lid, op te nemen.”
Mede gelet op deze uitlating van de minister, het systeem van de wettelijke regeling en de restrictieve uitleg in het algemeen van wettelijke bepalingen inzake de toepassing van dwangmiddelen is het hof anders dan de rechtbank van oordeel dat het bewuste DNA-profiel van verdachte niet rechtmatig in de databank was opgenomen op het tijdstip van de match tussen het DNA-profiel en de sporen in 2007.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidende onderzoek van de onderhavige zaak.
Niettemin komt het hof niet tot een bewijsuitsluiting, zoals betoogd door de raadsman.
Immers op basis van de ernstige bezwaren respectievelijk veroordeling in de Utrechtse zaak met parketnummer 16-300650-03 had langs rechtmatige weg een profiel van verdachte in de databank opgenomen kunnen worden, hetgeen ook tot een match zou hebben geleid. Aldus is verdachte niet in een rechtens te respecteren belang geschaad. Het hof volstaat met de constatering dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan en verbindt daaraan verder geen consequenties.
Voorwaardelijk verzoek raadsman tot het horen van aangever en aangeefster feit 1
De raadsman heeft subsidiair ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde het volgende betoogd. Het is nagenoeg onmogelijk dat de handschoenen die zijn aangetroffen vóór de stoel van de bestuurder van twee verschillende overvallers zijn. Echter in de handschoen waarbij bloed is aangetroffen van het slachtoffer blijkt DNA-materiaal aanwezig te zijn dat niet matcht met verdachte. Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat hij slechts met één overvaller te maken heeft gehad en “Deze overvaller droeg handschoenen die ook beide in de auto zijn achtergebleven.” Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart dat de persoon waarmee zij gevochten heeft een opvallend breed achterwerk had, hetgeen niet overeenkomt met de persoon van verdachte.
De raadsman heeft verzocht om aangever en aangeefster te horen indien het hof tot het oordeel komt dat het van belang is te weten hoe de worsteling exact heeft plaatsgevonden om te kunnen bepalen of de handschoen met het DNA-materiaal van één of meerdere personen is geweest.
Het hof acht het horen van deze getuigen niet noodzakelijk en wijst dit (voorwaardelijke) verzoek af.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 16 december 2007 zijn auto op de oprit van zijn woning gelegen aan de [adres 1] heeft geparkeerd. Hij zat met zijn vrouw [slachtoffer 2] in de auto. Op het moment dat hij het portier van zijn auto opende, voelde hij direct dat hij een harde vuistslag op zijn hoofd kreeg. Hij zag een man staan met een bivakmuts op. Aangever probeerde direct weer terug in zijn auto te gaan. Deze man pakte aangever bij zijn hoofd vast en probeerde hem uit de auto te slepen. Aangever hoorde de man die hem belaagde zeggen “heb je die handtasch”. De in de auto aangetroffen handschoenen waren niet van aangever of aangeefster. In de auto stond een tas met daarin een bedrag van ongeveer € 57.000,-.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat haar portier werd geopend door een man met een bivakmuts op. De man trok aan haar handtas, die zij aan haar schouder had. Hij trok zo hard dat een hengsel van de tas afbrak. In de handtas zaten paspoorten en sleutels. Vervolgens pakte de man de tas met geld uit de auto. Daarna sloeg hij aangeefster en schopte hij haar. Zij viel hierbij op de grond en brak haar pink. De overvallers hebben zowel de tas met geld als de handtas van aangeefster meegenomen.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is gebleken dat aan de binnenzijde van een in de auto aangetroffen zwarte thinsulate handschoen een biologisch contactspoor is aangetroffen. Het DNA-profiel van het celmateriaal dat is aangetroffen in de handschoen is opgenomen in de DNA-databank. Bij vergelijking is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering van de handschoen. Dit DNA-profiel kan afkomstig zijn van [verdachte]. De kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Die kans is zo klein dat voor het hof vaststaat dat dit in de handschoen aangetroffen spoor van verdachte is.
Bij pleidooi van 7 januari 2010 heeft de raadsman een verklaring overgelegd van de heer [getuige 1] d.d. 5 januari 2010, inhoudende dat hij eigenaar is van Robino Woning- en Projectstoffering en dat verdachte hem op verschillende momenten in 2007 heeft geholpen. Hij droeg dan zoals iedereen met dit werk, werkhandschoenen. Verdachte draagt ’s winters altijd handschoenen. Hij is deze ook altijd kwijt, aldus [getuige 1].
Het hof gaat voorbij aan deze verklaring, nu deze eerst op 5 januari 2010 is opgemaakt en door zijn algemeenheid nietszeggend is.
Voor de aanwezigheid van een bloedspoor met zijn, verdachtes, DNA op de plaats delict ontbreekt een reële alternatieve verklaring.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 22 juli 2008 is een nota voor onder andere een plasmascherm aangetroffen voor een bedrag van in totaal € 3.751,85. De factuurdatum van de nota is 18 december 2007. De nota is op naam van verdachte gesteld en contant voldaan.
Verdachte is door de raadsheer-commissaris op 19 november 2009 gevraagd hoe hij is gekomen aan het geld voor de aankoop van een tv-scherm op 18 december 2007 en de aankoop van bekabeling een dag later. Verdachte heeft daarop verklaard dat hij dat geld had gekregen als schadevergoeding. Deze schadevergoeding had hij gekregen omdat hij onterecht had vastgezeten voor iets wat hij niet gedaan had. Het ging om een bedrag van
€ 13.000,00 dat hij in 2007 had gekregen. Hij had het geld vervolgens uitgeleend aan een vriend van hem. Een jaar later had hij het geld teruggekregen en toen heeft hij die spullen gekocht. De raadsman heeft bij brief van 16 juni 2010 het hof een tweetal stukken doen toekomen waaronder een verklaring van [getuige 2] gedateerd 15 juni 2009, inhoudende dat hij van verdachte een bedrag van ongeveer € 7.000,00 had geleend. Dit bedrag heeft hij in december 2007 aan verdachte terugbetaald. Daarnaast heeft de raadsman een beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch gedateerd 15 september 2006 gestuurd inhoudende dat verdachte een schadevergoeding werd toegekend van € 13.540,00.
Het hof gaat voorbij aan hetgeen verdachte heeft aangevoerd over de door hem ontvangen schadevergoeding en de beweerde lening aan [getuige 2], nu de schadevergoeding reeds in september 2006 is toegekend en verdachte pas in hoger beroep over de lening heeft gerept. De verklaring van [getuige 2] is pas opgemaakt op 15 juni 2009 en staat op zich zelf. De lening, inclusief de aflossing is verder op geen enkele manier aannemelijk gemaakt.
Tevens zijn bij de doorzoeking van de woning van verdachte een pistool merk Glock en een patroonhouder, en in de berging een zwarte bivakmuts met daarin handschoenen aangetroffen en een lege patroonhouder, goederen die in hoge mate geëigend zijn om gebruikt te worden bij een overval.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij geen werk en geen uitkering had en dat hij van zijn familie leefde.
Alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zijn in onderlinge samenhang en verband beschouwd naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat het verdachte moet zijn geweest die zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde beroving.
Ten aanzien van feit 2
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 31 juli 2007 omstreeks 23:10 uur naar de woning van zijn broer op de [adres 2] is gegaan. In de woning lag
€ 5.000,00 van hem. Op het moment dat hij de deur wilde openen, zag hij twee gemaskerde mannen. De zwarte man had een vuurwapen in zijn hand. Aangever werd gelijk met een voorwerp op zijn hoofd geslagen. Vervolgens werd hij de woning in geduwd en in de woonkamer vastgebonden met tape. Daarna werd aangever met zijn gezicht tegen de grond geslagen, waarna hij zijn bewustzijn verloor.
Op een later moment heeft aangever verklaard dat hij, via de gaten bij de ogen van de bivakmuts, kon zien dat de man met het wapen een negroïde man was en dat deze man het wapen tegen zijn rug had gezet.
Het hof heeft ter zitting geconstateerd dat verdachte een negroide man is.
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij woonachtig is op de [adres 2] te Utrecht. Haar zwager, [slachtoffer 3], is in deze woning overvallen. Aangeefster had op het moment van de overval een bedrag van € 12.000,00 in haar woning liggen. Zowel voornoemd bedrag als de € 5.000,00 die haar zwager in de woning had liggen zijn weggenomen.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 22 juli 2008 zijn een pistool merk Glock en een patroonhouder, en in de berging een zwarte bivakmuts met daarin handschoenen aangetroffen en een lege patroonhouder, goederen die in hoge mate geëigend zijn om gebruikt te worden bij een overval.
Uit het proces-verbaal van de technische recherche is gebleken dat bij sporenonderzoek in de woning gelegen aan de [adres 2] op de deurgreep van een gangkast en op de sluiting van het stofzakcompartiment van de stofzuiger bloed is aangetroffen.
Uit het rapport van het NFI is gebleken dat het DNA-profiel van het bloed aangetroffen op de deurgreep van de gangkast is opgenomen in de DNA-databank. Bij vergelijking is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van het bloed van de deurgreep. Dit DNA-profiel kan afkomstig zijn van [verdachte]. De kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Die kans is zo klein dat voor het hof vaststaat dat dit aangetroffen spoor van verdachte is.
Het hof heeft in het tussenarrest van 21 januari 2010 aangegeven het wenselijk te achten schriftelijk op de hoogte te worden gesteld van het feit of een vergelijking met DNA-profielen in de Nederlandse DNA-databank heeft plaatsgevonden ten aanzien van de bemonstering van het bloed van een stofzuiger [EAA884]#1 en zo hier positief op geantwoord kan worden, wat het resultaat daarvan is.
Op 19 maart 2010 heeft dr. A.J. Kal werkzaam bij het NFI nader gerapporteerd. Uit dit rapport blijkt dat het DNA-profiel [EAA884]# matcht met het DNA-profiel van verdachte. Dit betekent dat het bloed in de bemonstering afkomstig kan zijn van de verdachte. De kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel heeft dat matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Ook hier is het hof van oordeel dat die kans zo klein is dat voor het hof vaststaat dat dit aangetroffen spoor van verdachte is.
Verdachte heeft aanvankelijk ontkend in de betreffende flat te zijn geweest en hij heeft ook lange tijd geen verklaring willen afleggen over het onderhavige feit ondanks de aangetroffen bloedsporen, waarvan het DNA met zijn profiel matchte.
Verdachte heeft ter zitting van het hof van 7 januari 2010 verklaard dat hij tweemaal bij [betrokkene 1] aan de [adres 2] is geweest. De eerste keer was hij alleen beneden in het flatgebouw geweest. De tweede keer was hij in de hal van het appartement geweest om verhaal te halen omdat hij ruzie had met [betrokkene 1]. Die ruzie dateerde al van voor 31 juli 2007. Verdachte had MCCP-pillen gekregen in plaats van de gevraagde MDMA-pillen. Die had hij voor iemand anders gehaald waarvan hij de naam niet heeft willen noemen. Verdachte wilde zijn geld terug. Hij is de woning niet verder in geweest dan in de hal. Hij had een klap op zijn wenkbrauw gehad en daardoor een wondje opgelopen waaruit hij bloedde. Hij kon [betrokkene 1] daarop nog een klap in zijn maag geven. Zijn hand is daarbij gewond geraakt. Het was een kleine schaafwond. Daarna is hij weggegaan.
Verdachte heeft bij de raadsheer-commissaris op 19 november 2009 op de vraag hoe hij in contact was gekomen met [betrokkene 1] verklaard: “Zoals het altijd gaat. Je hebt iemand nodig en je belt wat rond. Dan hoor je, je kunt die en die proberen. Sommige mensen willen hun contacten niet kwijt en geven daarom geen telefoonnummers.”
Aan bovenstaande verklaringen van verdachte hecht het hof geen geloof onder meer gelet op de plekken waar de genoemde bloedsporen zijn aangetroffen. Het bloedspoor op de gangkast is blijkens het aanvullend proces-verbaal van 10 december 2009, opgemaakt door [verbalisant 1], aangetroffen op een sleutel welke stak in het sleutelgat van de deur van de meterkast. Het andere bloedspoor is blijkens het proces-verbaal onderzoek van de regionale technische recherche aangetroffen op de sluiting van het stofzakcompartiment van een stofzuiger. Deze stofzuiger lag op de vloer in de gang, van die stofzuiger was de deksel van het stofzakcompartiment geopend en uit die stofzuiger was de stofzak weggenomen.
Bij pleidooi van 7 januari 2010 heeft de raadsman een verklaring overgelegd van [getuige 2] van 6 januari 2010, inhoudende dat hij eind juli 2007 verdachte heeft gezien in het sportcafé met een opgezet oog. Verdachte gaf aan ruzie te hebben gehad met een Marokkaan die hem troep had verkocht.
Het hof gaat voorbij aan deze verklaring, nu deze pas is opgemaakt op 6 januari 2010 en feiten relateert van eind juli 2007.
In het hiervoor genoemde aanvullende proces-verbaal van 10 december 2009 is tevens gerelateerd dat het adres [adres 2] bij de politie niet bekend is als woning gerelateerd aan drugsdelicten. De door de verdachte genoemde [betrokkene 1] met wie hij gehandeld zou hebben in drugs, is op geen enkele wijze geïdentificeerd kunnen worden. Verdachte heeft slechts uiterst vage verklaringen over deze [betrokkene 1] afgelegd. Verder heeft verdachte de naam niet willen noemen van degene die de door [betrokkene 1] geleverde pillen niet goed genoeg vond.
Ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit ontbreekt naar het oordeel van het hof een geloofwaardig alternatief scenario.
Alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zijn in onderlinge samenhang en verband beschouwd naar het oordeel van het hof redengevend voor de conclusie dat het verdachte moet zijn geweest die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde beroving.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op of omstreeks 16 december 2007 te Nieuwegein, althans in het
arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, op en/of aan de [adres 1]
aldaar, in elk geval op en/of aan een openbare weg, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 74.100 euro, althans een
geldbedrag, en/of paspoorten en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke
diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en /
of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken
en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en /of aan (een) andere
deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
heeft gedwongen tot afgifte van 74.100 euro, althans een geldbedrag, en/of
paspoorten en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medader(s),
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij
verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] (meermalen) (met een gebalde vuist) tegen het hoofd en/of in
het gezicht heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer 2] (meermalen) heeft/hebben geslagen en/of geschopt (tengevolge
waarvan die [slachtoffer 1] is gevallen en/of een gebroken pink heeft opgelopen)
en/of
-die [slachtoffer 1] bij zijn hoofd heeft/hebben vastgepakt en/of
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgehouden en/of (met duwen en trekken)
heeft/hebben voorkomen dat die [slachtoffer 1] weer in de auto kon stappen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd “Heb je die handtas” of woorden van gelijke aard of strekking en/of
- (met kracht) een (hand)tas van de schouder van die [slachtoffer 2] heeft/hebben
gerukt (tengevolge waarvan het hengels van die (hand)tas brak).
2.
hij op of omstreeks in of omstreeks de periode gelegen tussen 31 juli 2007 en 1 augustus 2007
te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende
de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres 2] aldaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen 5.000 euro en/of 12.000 euro, althans (een) geldbedrag(en), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of
gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken
en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere
deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk temaken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeftgedwongen tot afgifte
van 5.000 euro en/of 12.000 euro, althans (een) geldbedrag(en), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3]i en/of die [slachtoffer 4],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medader(s),
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 3] (met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp)) heeft/hebben
opgewacht en/of gevolgd en/of
- die [slachtoffer 3] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft/hebben
getoond en/of
- die [slachtoffer 3] (meermalen) (met dat/een voorwerp heeft/hebben geslagen en/of
- die [slachtoffer 3]de woning in heeft/hebben geduwd en/of heeft/hebben
vastgebonden met die tape en/of
- (daarna) die [slachtoffer 3] met zijn hoofd/gezicht tegen de grond aan heeft/hebben
geslagen (tengevolge waarvan deze [slachtoffer 3] het bewustzijn heeft verloren).
3.
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 juli 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 4,08
gram cocaïne, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende
cocaïne en/of 3821,03 gram MCPP en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of
N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, althans (van) een
middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet, in elk geval (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MCPP en/of MDMA en/of
tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of
amfetamine, in elk geval (van) een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet,
zijnde cocaïne en/of MCPP en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of
N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, (telkens) (een)
middel(len) als vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet. dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4.
hij op of omstreeks 22 juli 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III (onder 1), te
weten een pistool van het merk Glock (type 26, kaliber 9x9 mm), en/of munitie
van categorie III, te weten 3 scherpe volmantelpatronen (kaliber 9x9 mm,
fabrikaat S&B), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, onder meer, schuldig gemaakt aan twee roofovervallen welke op professionele, brute, gewelddadige en bedreigende wijze zijn uitgevoerd.
De heer en mevrouw [slachtoffer 1 en 2] zijn, toen zij hun auto bij de woning hadden geparkeerd en het portier open maakten, plotseling besprongen. De heer [slachtoffer 1] kreeg een harde vuistslag op zijn hoofd en mevrouw [slachtoffer 2] werd geschopt/geslagen. Zij is ook gevallen en heeft haar pink gebroken. De daders droegen bivakmutsen en handschoenen.
[Slachtoffer 3] zag op het moment dat hij de deur van de woning van zijn broer wilde openen twee gemaskerde mannen. Hij werd op zijn hoofd geslagen, de woning in geduwd, vastgebonden met tape en tegen de grond geslagen waarna hij zijn bewustzijn verloor. Vervolgens is de hele woning overhoop gehaald.
Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaringen is het leven van de slachtoffers zeer ontregeld geraakt.
Verdachte heeft aldus op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en heeft hen ook psychisch leed berokkend. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd als gevolg daarvan psychische problemen kunnen ondervinden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij financieel gewin voorop heeft gesteld en geen oog heeft gehad voor de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers hebben gehad en nog kan hebben.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van cocaïne. .
Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit.
Bovenstaande feiten en dan met name de twee roofovervallen zijn naar het oordeel van het hof zeer ernstig en voor de direct betrokkenen en de samenleving zeer verontrustend. Ten nadele van verdachte weegt het hof voorts mee dat hij blijkens zijn Uittreksel Justitiële Documentatie eerder wegens geweldsmisdrijven is veroordeeld tot straffen.
De rechtbank heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren opgelegd en heeft daarbij in aanmerking genomen de zeer grove schending van de integriteit en het veiligheidsgevoel van de slachtoffers en de daardoor voor hen veroorzaakte gevolgen en het feit dat verdachte een recidivist is en geen enkele verantwoordelijkheid wil nemen.
De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat de functie van de straf in deze zaak dient te zijn: bescherming van de maatschappij en leedtoevoeging.
Het hof kan zich vinden in deze overwegingen en zal daarom eenzelfde straf opleggen als door de rechtbank is opgelegd.
Beslag
Het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot dan wel met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, dan wel behoren de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen toe aan verdachte en zijn deze bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten aangetroffen terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 2.883,11. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.961,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 11.915,34. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 12.250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de nummers 18, 19, 33, 56, 57, 58, 65 en 66 van de als bijlage II gehechte beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nummer 1 tot en met 17, 20 tot en met 32, 34 tot en met 44, 54, 55, 59 tot en met 64, 68 tot en met 70 van de als bijlage II aangehechte beslaglijst.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- nummer 45 van de als bijlage II aangehechte beslaglijst.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van EUR 2.883,11 (tweeduizend achthonderddrieëntachtig euro en elf cent) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van EUR 2.883,11 (tweeduizend achthonderddrieëntachtig euro en elf cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 38 (achtendertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van EUR 1.961,00 (duizend negenhonderdeenenzestig euro) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van EUR 1.961,00 (duizend negenhonderdeenenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 (negenentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3], te betalen een bedrag van EUR 11.915,34 (elfduizend negenhonderdvijftien euro en vierendertig cent) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van EUR 11.915,34 (elfduizend negenhonderdvijftien euro en vierendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 94 (vierennegentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4], te betalen een bedrag van EUR 12.250,00 (twaalfduizend tweehonderdvijftig euro) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van EUR 12.250,00 (twaalfduizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 96 (zesennegentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter,
mr J.M.J. Denie en mr A.P. Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr K.J.F. Roelofs-van Dinther, griffier,
en op 30 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.