ECLI:NL:GHARN:2010:BN0670

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.574/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Streppel
  • J. Breemhaar
  • H. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verbintenissenrecht en notariële diensten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een hoger beroep ingesteld door [geïntimeerde] tegen vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft een geschil over een vordering van [appellante], die als oorspronkelijk eiseres optrad, tegen [geïntimeerde], die als oorspronkelijk gedaagde fungeerde. De vordering van [appellante] was gebaseerd op notariële diensten die door notaris [appellante] waren verleend aan een cliënt van [geïntimeerde]. De rechtbank had de vordering van [appellante] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

De feiten van de zaak zijn als volgt: in 2003 verleende notaris [appellante] op basis van een opdracht van [geïntimeerde] notariële diensten. De declaratie voor deze diensten bleef onbetaald. [appellante] vorderde in eerste aanleg een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met wettelijke rente, maar de kantonrechter wees deze vordering af. In hoger beroep werd de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vaststaande feiten uit het vonnis van de rechtbank overnam, met aanvulling van nieuwe feiten die in hoger beroep waren komen vast te staan.

Het hof oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij rechthebbende was op de vordering, omdat de benodigde bewijsstukken ontbraken. De grieven van [appellante] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. [appellante] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op verbintenissenrecht en de rol van notarissen.

Uitspraak

Arrest d.d. 22 juni 2010
Zaaknummer 200.027.574/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. L.T. van Eyck van Heslinga, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.G.M. Hovius , kantoorhoudende te Zwolle.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 31 maart 2009 wordt hier overgenomen met uitzondering van de vermelding in het hoofd van dat arrest van de maatschap [oorspronkelijk gedaagden in eerste aanleg] als geïntimeerden, nu die vermelding op een vergissing berust.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 6 februari 2009 is door [geïntimeerde] hoger beroep ingesteld van de vonnissen, gewezen door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Zwolle, tussen [appellante] als oorspronkelijk eiseres en de maatschap [oorspronkelijk gedaagden in eerste aanleg] als oorspronkelijk gedaagden en uitgesproken op 24 juni 2008 en 11 november 2008.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij tevens producties zijn overgelegd, luidt:
"de vonnissen d.d. 24 juni 2008 en 11 november 2008, zoals onder zaak- en rolnummer 387307 / CV EXPL 08-698 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, Sector Kanton, locatie Zwolle, gewezen tussen partijen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van rekwirante alsnog toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van deze procedure in beide instanties."
Bij memorie van antwoord, welk processtuk kennelijk abusievelijk in de kop de aanduiding 'memorie van grieven' draagt, is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"appellante niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar de vorderingen [lees: te, hof] ontzeggen, althans met inachtneming van het in deze memorie door Mr. [geïntimeerde] gestelde in goede justitie arrest te wijzen, onder veroordeling van appellante in de kosten van het geding in beide instantien."
[appellante] heeft vervolgens een akte genomen, waarop [geïntimeerde] met een akte heeft gereageerd.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1 van het genoemde vonnis van 24 juni 2008 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan onder aanvulling van feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan.
2. De bedoelde vaststaande feiten zijn de volgende:
(i) Notaris mr. [appellante] heeft in 2003 op grond van een door [geïntimeerde] gegeven opdracht notariële diensten verleend ten behoeve van een cliënt van laatstgenoemde. De daarvoor aan de oorspronkelijk gedaagden gezonden declaratie is onbetaald gebleven.
(ii) De te dier zake door [geïntimeerde] aan notaris [appellante] gerichte brief d.d. 30 september 2003 (prod. 1 bij conclusie van antwoord van [geïntimeerde]) vermeldt onder meer:
'Namens mijn cliënte [cliënte] (…) vraag ik Uw aandacht voor het volgende.
(…)
Ik verzoek u op geen enkele wijze dan via mij contact te hebben met cliënte omtrent deze opdracht (…).'
(iii) Voornoemde notaris [appellante] heeft bij akte, op 24 november 2005 verleden voor P.J.M. Stouthart, notaris te Schagen (prod. 3 bij memorie van grieven), [appellante] Beheer B.V. opgericht.
(iv) Vorenstaande notariële akte vermeldt onder meer:
'Slotbepaling
Artikel 30
(…)
B. OVEREENKOMST TOT STORTING
1. Wijze van storting:
Namens de vennootschap is met de oprichter overeengekomen dat de oprichter de door hem genomen aandelen zal volstorten door inbreng in de vennootschap van de gehele door hem gedreven onderneming, welke inbreng derhalve omvat alle activa van deze onderneming onder de verplichting voor de vennootschap voor haar rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen alle passiva van die onderneming, zoals deze vermeld zijn op de hierna sub 3.a gemelde inbrengbalans, zulks onder hierna sub 2, 3, 4 en 5 opgenomen bepalingen.
2. Inbreng (algemeen):
a. De onderneming wordt geacht van één juli tweeduizend vijf af voor rekening en risico van de vennootschap te zijn gedreven.
(…)
3. Inbrengcontrole:
a. de oprichter zal een beschrijving opstellen, omvattende:
de inbrengbalans, met daarop vermeld de in te brengen activa en passiva op de sub 2a. genoemde datum.'
(v) [appellante] Beheer B.V. heeft op haar beurt bij akte, eveneens op 24 november 2005 voor voornoemde notaris Stouthart verleden (prod. 1 bij memorie van grieven), [appellante] opgericht.
De vordering van [appellante] als oorspronkelijk eiseres
3. [appellante] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de oorspronkelijk gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 15 januari 2008, tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van de oorspronkelijk gedaagden in de kosten van het geding.
De beslissing van de kantonrechter
4. De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] als oorspronkelijk eiseres afgewezen.
Met betrekking tot grief 1:
5. Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat, kort gezegd, niet van een rechtsgeldige overgang van de door [appellante] gepretendeerde vordering ten laste van [geïntimeerde] van voornoemde notaris [appellante] op [appellante] is gebleken.
6. [appellante] stelt zich - naar het hof haar stellingen te dier zake begrijpt - op het standpunt dat de litigieuze vordering van notaris [appellante] is overgegaan op [appellante] Beheer B.V. en wel ingevolge levering van die vordering krachtens een op notaris [appellante] rustende verplichting tot inbreng en vervolgens van [appellante] Beheer B.V. op [appellante] en wel in dit geval ingevolge levering van de vordering krachtens een op [appellante] Beheer B.V. rustende verplichting tot inbreng.
7. Uit de tot staving van de juistheid van zijn standpunt overlegde producties kan evenwel niet zonder meer de juistheid ervan worden afgeleid. In de in r.o. 2 aangehaalde notariële akte wordt immers ten aanzien van de omvang van de verplichting tot inbreng verwezen naar de te dier zake op te maken inbrengbalans. Enkel uit de inbrengbalans kan, anders gezegd, worden afgeleid of de litigieuze vordering een in te brengen activum is. Bedoelde balans is evenwel niet door [appellante] in het geding gebracht.
8. Nu [appellante] geen ter zake van zijn in r.o. 6 bedoelde stellingen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, kan het hof niet van de juistheid daarvan uitgaan, zodat in rechte niet is komen vast te staan dat [appellante] rechthebbende van de litigieuze vordering is geworden.
9. Grief 1 faalt derhalve.
10. Ten overvloede overweegt het hof nog, dat ook wanneer grief 1 terecht is opgeworpen, omdat [appellante] als de rechthebbende op de vordering zou zijn aan te merken, dat haar niet kan baten. Uit de in r.o. 2 onder (ii) vermelde brief blijkt immers onmiskenbaar dat [geïntimeerde] bij het geven van de litigieuze opdracht niet voor zichzelf, maar namens zijn cliënte, [cliënte], heeft gehandeld, zodat [geïntimeerde] niet ter zake van de litigieuze vordering als de schuldenaar is aan te merken.
Met betrekking tot de overige grieven:
11. Het hiervoor overwogene brengt mee dat de overige grieven geen verdere behandeling behoeven.
De slotsom.
12. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 262,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Breemhaar en Hofstee, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 22 juni 2010 in bijzijn van de griffier.