ECLI:NL:GHARN:2010:BN2038

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.240/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Jonkman
  • Beversluis
  • Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing bijstandsnorm voor zeevisser in alimentatiezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van een zeevisser, hierna de man, ten opzichte van zijn ex-echtgenote, hierna de vrouw. De man was in beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de partneralimentatie was vastgesteld op € 625,- per maand. De man verzocht om deze beschikking te vernietigen en stelde dat hij geen alimentatie meer aan de vrouw hoefde te betalen. De vrouw daarentegen verzocht om de alimentatie te verhogen naar € 1.530,- per maand.

De rechtbank had eerder bepaald dat de man met ingang van 15 augustus 2007 € 566,- per maand moest bijdragen aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man betwistte de hoogte van de alimentatie en voerde aan dat zijn inkomen fluctueerde, terwijl de vrouw stelde dat hij een vast inkomen had. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld, waarbij het inkomen van de man, zijn bijtelling voor privégebruik van de auto, en de kosten van zijn hypothecaire schuld in overweging zijn genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man gemiddeld 130 dagen per jaar thuis is en de rest van de tijd op zee doorbrengt. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de bijstandsnorm voor een alleenstaande, die normaal € 899,- per maand bedraagt, aangepast moest worden. Het hof heeft de bijstandsnorm voor de man vastgesteld op € 500,- per maand, rekening houdend met zijn specifieke situatie als zeevisser. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man € 436,- per maand aan de vrouw moet betalen, met de mogelijkheid tot aanpassing in de toekomst.

De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke en redelijke beoordeling van de draagkracht in alimentatiezaken, vooral in situaties waarin de inkomsten fluctueren en de levensomstandigheden van de betrokken partijen verschillen. Het hof heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man direct aan de nieuwe alimentatieverplichting moet voldoen, ongeacht eventuele verdere rechtszaken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 18 mei 2010
Zaaknummer 200.035.240/01
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.A. Hoekstra,
kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E. Uijt de boogaardt,
kantoorhoudende te Emmeloord.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 25 maart 2009 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, - voor zover hier aan de orde - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 625,- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 11 juni 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 25 maart 2009 te vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft en in zoverre opnieuw beslissende te bepalen dat de man aan de vrouw geen vergoeding terzake van levensonderhoud behoeft te voldoen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 21 juli 2009, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het beroep ongegrond te verklaren; kosten rechtens.
Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 25 maart 2009 te vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft en in zoverre opnieuw beslissende te bepalen dat de man voortaan bij vooruitbetaling aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal dienen te betalen een bedrag van € 1.530,- per maand, althans dat de man een zodanig bedrag als het hof juist acht als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw maandelijks aan haar dient te voldoen; kosten rechtens.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2009, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 2 februari 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door mr. H. Hulshof, een kantoorgenoot van mr. Uijt de boogaardt.
De beoordeling
De inleiding
1. Partijen zijn getrouwd op [datum huwelijk]. In maart 2007 zijn partijen feitelijk uit elkaar gegaan. In het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - bepaald dat de man met ingang van
15 augustus 2007 € 566,- per maand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
2. Op 7 september 2007 heeft de vrouw zich tot de rechtbank gewend met het
verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en de door de man aan haar
te betalen partneralimentatie te bepalen op € 1.530,- per maand. De man heeft zich
hiertegen verweerd.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts (onder meer) beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen laatstgenoemde beslissing is het appel van de man gericht.
4. Het huwelijk van partijen is op 4 augustus 2009 ontbonden door inschrijving op die datum van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De geschilpunten
5. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- het inkomen;
- de bijtelling privégebruik auto;
- de dividenduitkering/salarisverhoging;
- de rente/kosten van de hypothecaire schuld;
- de bijstandsnorm.
Het inkomen
6. De man vormt samen met zeven broers de directie van [bedrijfsnaam], gevestigd te [woonplaats]. Dat bedrijf voert tevens de onderneming North Sea Fisheries Ltd.
7. Blijkens de aangifte IB over 2007 bedroeg het bruto jaarsalaris van de man in dat
jaar € 57.807,-. Van dit inkomen is de rechtbank uitgegaan bij de vaststelling van
de draagkracht van de man.
8. Dat hij in 2007 € 57.807,- heeft verdiend betwist de man op zich niet, maar hij is wel van mening dat in de draagkrachtberekening uitgegaan dient te worden van zijn gemiddelde inkomen over de laatste drie jaren, omdat sprake is van fluctuerende inkomsten.
9. Met de vrouw is het hof echter van oordeel dat de man een vast, niet fluctuerend inkomen heeft. Hij is geen ondernemer in de zin van de Wet IB 2001, want hij ontvangt als directeur grootaandeelhouder gewoon loon van [bedrijfsnaam]. Uit de jaarstukken van het visserijbedrijf over 2005 tot en met 2007 blijkt dat de directieleden, onder wie de man, in die jaren steeds hetzelfde inkomen van in totaal € 363.024,-, hebben verdiend, zijnde € 45.378,- per persoon.
De bijtelling privégebruik auto
10. Tussen partijen is in geschil of het jaarinkomen van € 57.807,- gecorrigeerd dient te worden met de bijtelling voor het privégebruik van de leaseauto van de man.
11. Om in aanmerking te komen voor een dergelijke bijtelling dient de man een auto van de zaak ter beschikking te hebben. Daarvoor is niet vereist dat hij ook gebruikmaakt van deze auto. Dat de man geen rijbewijs heeft doet dus niet ter zake.
12. [X], de accountant van de man, heeft in een tweetal brieven van 4 juni 2009 en 29 juli 2009, naar aanleiding van de stellingen van de vrouw, uitvoerig uitleg gegeven over de samenstelling van het inkomen van de man. De accountant heeft daarbij een nettoloonstaat over 2007, uitgedraaid op 28 juli 2009, overgelegd. Daaruit blijkt een brutoloon (Loon in geld) van € 45.378,- en een fiscale bijtelling (Loon anders dan in geld) van € 12.429,96. Een en ander wordt ook bevestigd door de jaarstukken van [bedrijfsnaam]. Zoals hiervoor is weergegeven bedraagt het bruto jaarloon van de man al jarenlang € 45.378,-. Ook blijkt uit de jaarrekeningen van [bedrijfsnaam] dat leasekosten worden gemaakt voor vervoermiddelen.
13. Nu tegenover de fiscale bijtelling een compensatie in de vorm van kosteloos privé-gebruik van een auto staat, is het hof van oordeel dat, conform de tremanormen, bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man geen rekening dient te worden gehouden met deze bijtelling. Daarom dient op het fiscaal jaarinkomen van € 57.807,- een correctie van (afgerond) € 12.430,- plaats te vinden.
De dividenduitkering/salarisverhoging
14. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het resultaat van [bedrijfsnaam] gecorrigeerd dient te worden met het bedrag van de afschrijvingen ter zake van gebouwen, terreinen en zeekotters.
15. Als uitgangspunt geldt dat bij de bepaling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige met kosten voor afschrijving slechts rekening kan worden gehouden voor zover de zaak waarop de afschrijving betrekking heeft aan waardevermindering onderhevig is en deze waardevermindering zich, gezien de marktontwikkelingen, zal realiseren.
16. Voor wat betreft de afschrijvingen zijn de viskotters de grootste kostenpost van [bedrijfsnaam]. Als gesteld en niet weersproken staat vast dat de aanschafwaarde van een visserijschip ruim € 5.000.000,- bedraagt, dat de restwaarde € 85.000,- is en dat de technische levensduur ongeveer twintig jaar is. [bedrijfsnaam] heeft de laatste tijd vier kotters in bedrijf. Voor haar werkzaamheden aan de wal beschikt [bedrijfsnaam] over een schuur waarop een hypotheek rust.
17. Op grond van het vorenstaande acht het hof de in de geconsolideerde winst- en verliesrekening van 2007 van [bedrijfsnaam] opgenomen afschrijvingskosten van in totaal € 639.106,- reëel. Enige correctie op het resultaat wegens verkapte inkomsten uit te hoge afschrijvingen is daarom niet aan de orde.
18. Uit de geconsolideerde winst- en verliesrekeningen van [bedrijfsnaam] en North Sea Fisheries Ltd. blijkt een negatief resultaat over de afgelopen jaren. Hierdoor is er ook overigens geen ruimte voor enige dividenduitkering aan de man of voor een salarisverhoging. Ook in het verleden is hier nooit sprake van geweest. Bovendien kan de man, nu hij deel uitmaakt van een achtkoppige directie, dit niet alleen bepalen. Daarbij komt ook dat de familiebedrijven van de man wegens financiële problemen onder toezicht staan van de afdeling Bijzonder Beheer van de ABN-AMRO (Risk Management). Eén van de door deze afdeling gestelde eisen is dat, zo hier al ruimte voor zou zijn, geen dividend wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders.
19. Op grond van het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding in de draagkrachtberekening uit te gaan van een ander jaarsalaris dan hiervoor onder 13 genoemd.
De rente/kosten van de hypothecaire schuld
20. Het hof zal, evenals de rechtbank, de hypotheekrente van € 4.407,34 per jaar voor leningdeel nr. 100 (hypotheeknummer [....]) bij de ABN AMRO bank in de draagkrachtberekening betrekken. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de hypotheekrente voor leningdeel nr. 118 niet in de draagkrachtberekening dient te worden betrokken.
21. Weliswaar worden de hypotheeklasten van de man voor leningdeel nr. 100 in eerste instantie betaald door [bedrijfsnaam], maar deze kosten worden meegenomen in de rekening-courant verhouding die de man met [bedrijfsnaam] heeft. Daardoor neemt zijn schuld aan [bedrijfsnaam] dus toe. Vroeg of laat krijgt de man de rekening hiervoor dus alsnog zelf gepresenteerd.
De bijstandsnorm
22. Ter zitting heeft de man aangegeven in 2008 in totaal vijf weken thuis (drie weken
zomervakantie en twee weken overig) te zijn geweest en de rest van het jaar op zee te hebben doorgebracht. Een werkweek op zee duurt vijf dagen. Alle weekenden is de man wel thuis.
23. Gelet op het vorenstaande schat het hof dat de man gemiddeld 130 dagen per jaar thuis is en dat hij de rest van de dagen op zee doorbrengt. In de periodes dat hij op zee zit, eet en slaapt hij aan boord van een viskotter. Ter zitting heeft de man aangegeven dat [bedrijfsnaam] de proviand voor het verblijf aan boord betaalt. Uit de jaarstukken van het visserijbedrijf blijkt ook dat "proviand en overige personeelskosten" en "reis-, verblijf- en representatiekosten" worden gemaakt.
24. Het werk van de man brengt mee dat hij minder kosten voor zijn eten en drinken en voor het gebruik van gas, water en licht van zijn woning heeft dan gebruikelijk is bij een éénpersoonshuishouden. In het feit dat de man zeevisser is, ziet het hof dan ook, anders dan de rechtbank, aanleiding om de bijstandsnorm voor een alleenstaande aan te passen.
25. De bijstandsnorm is opgebouwd uit een wooncomponent, een component voor de ziektekostenverzekering, een bedrag voor eten, drinken en kleding en een bedrag voor gas, water en licht.
26. Per 1 januari 2009 bedraagt de bijstandsnorm € 899,- per maand. Daarin begrepen is een wooncomponent van € 202,- en een nominaal deel premie ZVW van € 43,-. Na aftrek van deze componenten resteert een bedrag van € 654,- voor eten, drinken, kleding, gas, water en licht. Aangezien de man het grootste gedeelte van het jaar op zee zit, acht het hof het redelijk laatstgenoemd deel van de bijstandsnorm te corrigeren met een factor van 130/365, hetgeen resulteert in een bedrag van € 233,- per maand.
27. Op grond van het vorenstaande acht het hof het redelijk de door de vrouw voorgestelde aangepaste bijstandsnorm van € 500,- per maand in de draagkracht-berekening te betrekken.
De draagkrachtberekening
28. Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens waaronder die in de beschikking waarvan beroep, komt het hof tot de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening (naar de tarieven van juli 2009).
29. Van de draagkrachtruimte is 60%, derhalve afgerond € 905,- per maand beschikbaar voor alimentatie. De man dient € 750,- per maand voor de minderjarige kinderen van partijen te voldoen. Over de door hem te betalen kinderalimentatie kan de man een fiscaal voordeel van € 98,- per maand genieten. Aldus resteert € 253,- per maand voor de vrouw. Gelet op het te genieten fiscaal voordeel, kan de man ten behoeve van de vrouw maandelijks € 436,- voldoen.
Slotsom
30. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 4 augustus 2009 op € 436,- per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. Jonkman, voorzitter, Beversluis en Hulsebosch, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 mei 2010 in bijzijn van de griffier.