Arrest d.d. 15 juli 2010
Zaaknummer 200.068.280
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. M.J. Ellenbroek, kantoorhoudende te Deventer.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 1 juni 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, het verzoek van [verzoekster] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar uit te spreken, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 8 juni 2010, heeft [verzoekster] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief, met bijlagen, van 28 juni 2010 van mr. Ellenbroek en een brief, met bijlage, van 5 juli 2010 van mr. Ellenbroek.
Ter zitting van 7 juli 2010 is de zaak behandeld. Verschenen is [verzoekster], bijgestaan door haar advocaat.
De beoordeling
Aanduiding van het geschil
1. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoekster] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b van de Faillissementswet (Fw). Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat [verzoekster] ten aanzien van het laten ontstaan van de schulden, te goeder trouw is geweest. De rechtbank heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat [verzoekster] zonder aanwijsbare noodzaak meerdere hoge leningen is aangegaan dan wel deze mede heeft ondertekend, terwijl zij wist of had moeten begrijpen dat zij niet meer in staat zou zijn de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen te voldoen. [verzoekster] heeft voorts, naar het oordeel van de rechtbank, op geen enkele manier onderbouwd dat de leningen onder druk van haar (ex)partner zijn afgesloten dan wel ondertekend.
2. [verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het oordeel
3. Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het ligt op de weg van de schuldenaar om dit aannemelijk te maken.
4. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [verzoekster] en haar ex-echtgenoot bij hypotheekakte van 29 januari 2008 de bestaande hypothecaire geldlening ten bedrage van ongeveer € 22.000,- hebben overgesloten en verhoogd, waarbij tevens een aantal bestaande geldleningen is afgelost. De nieuwe hypothecaire geldlening is afgesloten bij Postbank (thans ING Bank) en bedroeg destijds € 179.253,-. Op 20 juni 2008 hebben [verzoekster] en haar ex-echtgenoot een tweede hypothecaire geldlening afgesloten bij Hollandsche Disconto Voorschotbank ten bedrage van € 57.900,-, terwijl de WOZ-waarde van de woning ongeveer € 183.000,- bedroeg. [verzoekster] en haar ex-echtgenoot zijn vervolgens op 4 september 2008 een lening bij Arenda ten bedrage van € 48.500,- aangegaan. Het gezamenlijk inkomen van [verzoekster] en haar ex-echtgenoot bedroeg ruim € 2.000,- netto per maand. In 2009 is de woning voor een bedrag van € 148.000,- verkocht middels een executoriale veiling, hetgeen heeft geleid tot een restschuld bij de ING Bank ten bedrage van € 42.097,07 en bij Hollandsche Disconto Voorschotbank van € 61.335,12.
5. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of het onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Zij is immers meerdere (hypothecaire) geldleningen aangegaan, terwijl zij, mede gelet op de hoogte van het gezamenlijk inkomen van haar en haar ex-echtgenoot, wist of behoorde te begrijpen dat zij niet in staat zou zijn de daaruit voortvloeiende aflossingsverplichtingen te voldoen. Weliswaar heeft [verzoekster] aangevoerd dat zij onder grote druk van haar ex-echtgenoot haar medewerking heeft verleend aan het sluiten van de (hypothecaire) geldleningen, maar dit maakt het oordeel van het hof niet anders. Ook indien deze druk van haar echtgenoot zo groot was dat zij hieraan onvoldoende weerstand kon bieden, maakt dit nog niet dat de schulden als zodanig te goeder trouw zijn ontstaan. [verzoekster] heeft ter zitting ook aangegeven dat zij inzag dat te hoge schulden werden aangegaan.
6. Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringregeling kan, niettegenstaande het feit dat, zoals in dit geval, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw zich voordoet, ingevolge artikel 288, derde lid, Fw alsnog worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen (de zogenaamde hardheidsclausule). Deze uitzonderingsbepaling is onder meer in het leven geroepen voor een groep van schuldenaren die wegens psychosociale- of verslavingsproblematiek in de schulden zijn geraakt. Indien de schuldenaar de oorzaak van die problemen onder controle heeft gekregen, is toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk, ook indien de schulden (deels) niet te goeder trouw zijn ontstaan. Onder bijzondere omstandigheden kan de uitzonderingsbepaling ook worden toegepast in gevallen waarin geen sprake is van psychosociale- of verslavingsproblematiek.
7. Het hof is van oordeel dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen. Daarbij neemt het hof de volgende bijzondere omstandigheden in aanmerking.
8. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat de ex-echtgenoot van [verzoekster] haar tijdens het huwelijk onder druk heeft gezet om haar medewerking te verlenen aan het afsluiten van de (hypothecaire) geldleningen. Bovendien is gebleken dat op 20 april 2009 aan de ex-echtgenoot van [verzoekster] een huisverbod is opgelegd wegens het plegen van huiselijk geweld. In Nederland is tegen hem een strafzaak aanhangig gemaakt wegens mishandeling van [verzoekster], verduistering van haar auto en overtreding van het huisverbod. De behandeling van deze zaak is aangehouden, aangezien haar ex-echtgenoot in Duitsland is veroordeeld wegens drugssmokkel tot een gevangenisstraf van drie jaar en drie maanden. Sinds eind augustus 2009 is hij gedetineerd in Duitsland.
9. Tevens is gebleken dat [verzoekster] op 1 mei 2009 een verzoekschrift tot echtscheiding heeft ingediend. De echtscheiding is op 30 september 2009 uitgesproken en op 27 oktober 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
10. Daarnaast acht het hof van belang dat aannemelijk is geworden dat [verzoekster] niet heeft geprofiteerd van de geleende geldbedragen. Aannemelijk is dat haar ex-echtgenoot deze bedragen heeft opgemaakt en onder meer heeft aangewend om andere schulden van hem af te lossen en om zijn familie in Macedonië en Duitsland te onderhouden.
11. Daar komt bij dat [verzoekster] maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat haar ex-echtgenoot nog meer schulden zou maken, zodat aan de bestaande betalingsverplichtingen zou kunnen worden voldaan. Zij heeft immers in november 2008 de creditcards van haar ex-echtgenoot doorgeknipt en de overeenkomsten namens haar ex-echtgenoot opgezegd. Tevens heeft [verzoekster] een betalingsregeling met Arenda getroffen van € 25,- per maand.
12. Bovendien wordt [verzoekster] reeds geruime tijd begeleid door een maatschappelijk werker. Ook heeft zij hulp gezocht bij Budgetadviesbureau Deventer voor haar financiële problemen. Thans staat zij nog onder budgetbeheer, maar op korte termijn zal zij zelf haar financiën weer gaan beheren, nu Budgetadviesbureau Deventer haar hiertoe in staat acht.
13. Naar het oordeel van het hof valt tevens niet in te zien dat [verzoekster] haar verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling niet zal nakomen, aangezien tijdens de terechtzitting in hoger beroep voldoende is gebleken van haar inzet om de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen.
14. Nu voor het overige niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aan toewijzing van het verzoek van [verzoekster] in de weg staan, zal de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden uitgesproken.
Slotsom
15. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
spreekt ten aanzien van [verzoekster] voornoemd de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit;
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, ter uitvoering van die regeling.
Aldus gewezen door mrs. Jonkman, voorzitter, Kuiper en Willems, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 15 juli 2010 in bijzijn van de griffier.