ECLI:NL:GHARN:2010:BN2839

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.037.517
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Garos
  • J. Jonkman
  • M. Kuiken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoek tot ontslag bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een verzoek tot ontslag van een bewindvoerder. Appellant, de broer van de rechthebbende, had eerder bij de rechtbank Groningen verzocht om het mentorschap en bewindvoerderschap van de heer [ex-bewindvoerder] te beëindigen. De rechtbank had dit verzoek op 7 april 2009 afgewezen, waarna appellant in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat appellant niet behoort tot de groep van personen die een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder kan indienen, zoals bedoeld in de artikelen 1:448 en 1:461 van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat hij ook geen hoger beroep kan instellen tegen de beschikking van de rechtbank.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van appellant in zijn verzoek aan de orde gesteld en geconcludeerd dat de wijziging van het verzoek toelaatbaar is, maar dat appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. De rechthebbende en de bewindvoerder/mentor hebben het gewijzigde verzoek bestreden en verzocht om niet-ontvankelijkheid van appellant. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van de rechthebbende en de bewindvoerder/mentor begroot op € 1.264,- voor salaris van de advocaat en € 196,50 aan griffierecht.

De beslissing van het hof houdt in dat appellant niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek en dat hij de kosten van het geding in hoger beroep moet vergoeden. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. Deze uitspraak benadrukt de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van verzoeken in het kader van bewind en mentorschap, en de beperkte mogelijkheden voor familieleden om hiertegen in beroep te gaan.

Uitspraak

Beschikking d.d. 25 maart 2010
Zaaknummer 200.037.517
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat mr. K.B. Spoelstra, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat mr. R. Skála, kantoorhoudende te Haren.
Belanghebbende:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de bewindvoerder/mentor.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Groningen, sector kanton, van 7 april 2009 waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 juni 2009, heeft appellant verzocht de beschikking van 7 april 2009 te vernietigen en het verzoek van appellant strekkende tot beëindiging van het mentorschap en/of bewindvoerderschap van de heer [ex-bewindvoeder] over de rechthebbende, met benoeming van een onafhankelijke derde tot mentor en bewindvoerder, alsnog toe te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 19 augustus 2009, heeft de rechthebbende het verzoek bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek met veroordeling van appellant in de proceskosten.
Bij verweerschrift, binnengekomen op 19 augustus 2009, heeft de bewindvoerder/ mentor verzocht het beroep van appellant af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van hem in de proceskosten.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van mr. Skála van 26 januari 2010.
Ter zitting van 28 januari 2010 is de zaak behandeld. Partijen zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens zijn de bewindvoerder/mentor en diverse familieleden van de rechthebbende verschenen. De rechthebbende zelf is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Nagekomen stukken
Zoals ter zitting aangekondigd is namens appellant bij akte van 2 februari 2010, binnengekomen bij het hof op 3 februari 2010, het verzoek gewijzigd in die zin dat is verzocht - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - de bestreden beschikking (ambtshalve) te vernietigen en het verzoek van appellant strekkende tot beëindiging van het mentorschap en/of bewindvoerderschap van de [geïntimeerde] (ambtshalve) te beëindigen met benoeming van een onafhankelijke derde tot mentor/bewindvoerder.
Bij antwoordakte, binnengekomen bij het hof op 5 februari 2010, hebben de rechthebbende en de bewindvoerder/mentor het gewijzigde verzoek van de zijde van appellant bestreden en verzocht dit gewijzigde verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Bij brief van 26 januari 2009 heeft appellant - de broer van de rechthebbende - mede namens een aantal andere familieleden, de rechtbank, sector kanton, verzocht om te bezien of er aanleiding bestaat het bewind/mentorschap van de bewindvoerder/mentor beëindigen. Daartoe zijn in de brief een aantal zorgpunten geuit omtrent de rechthebbende en de taakuitoefening door de bewindvoerder/mentor. In dat verband is er onder meer op gewezen dat de rechthebbende tot voor kort in het 's [inrichting] verbleef, een inrichting voor verstandelijk gehandicapten, en dat de bewindvoerder/menor de zorgverleningsovereenkomst met die inrichting heeft beëindigd.
2. Na appellant en een aantal familieleden, alsmede de bewindvoerder/mentor op
17 maart 2009 te hebben gehoord, heeft de kantonrechter bij de bestreden beschikking het verzoek afgewezen, daarbij mede wijzend op de mening van de rechthebbende die door de kantonrechter op dezelfde datum is gehoord op haar woonadres. De rechthebbende heeft onder andere aangegeven dat zij vindt dat de bewindvoerder/mentor erg goed voor haar zorgt.
3. Appellant kan zich in die beschikking van de kantonrechter niet vinden en heeft daartegen beroep ingesteld. Alle grieven strekken ten betoge dat het in het belang van de rechthebbende zou zijn om een onafhankelijke derde te benoemen tot bewindvoerder/mentor.
De ontvankelijkheid
4. Op grond van artikel 1:448, tweede lid, BW, voor zover hier van belang, kan de kantonrechter de bewindvoerder ontslag verlenen op verzoek van de bewindvoerder zelf, een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie, dan wel ambtshalve.
5. Op grond van artikel 1:461, tweede lid, BW, voor zover hier van belang, kan de kantonrechter de mentor ontslag verlenen op verzoek van de mentor, de rechthebbende of het openbaar ministerie, dan wel ambtshalve.
6. Het hof stelt vast dat appellant niet behoort tot de groep van personen die een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder/mentor als bedoeld in de artikelen 1:448 en 1:461 BW kunnen doen. De wetgever heeft blijkens de wetsgeschiedenis van dit artikel bewust ervoor gekozen om familieleden van de rechthebbende die mogelijkheid te onthouden. Als gevolg daarvan moet naar het oordeel van het hof tevens worden aangenomen dat appellant evenmin behoort tot de groep van personen voor wie hoger beroep openstaat tegen een beschikking als de onderhavige.
7. Deze belemmering voor de ontvankelijkheid van appellant in zijn verzoek heeft het hof ter zitting aan de orde gesteld, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich daarover uit te laten. Naar aanleiding daarvan heeft appellant zijn verzoek gewijzigd als hiervoor vermeld. Namens de rechthebbende heeft
mr. Skála zijn standpunt ter zake gegeven, hetgeen er kort gezegd op neer komt dat appellant ook niet-ontvankelijk is in zijn gewijzigde verzoek.
8. Het hof is van oordeel dat de wijziging van het verzoek toelaatbaar is, gelet op het bepaalde in artikel 362 Rv, gelezen in samenhang met de artikelen 283 Rv en
130 Rv en gelet op het feit dat geïntimeerden voldoende gelegenheid hebben gehad op dit gewijzigde verzoek te reageren. Het hof zal dus oordelen op dit gewijzigd verzoek.
9. Nu ervan uitgegaan moet worden dat appellant niet behoort tot de groep van personen die een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en de mentor wegens gewichtige redenen kunnen doen, moet tevens worden aangenomen dat hij ook niet behoort tot de groep van personen voor wie krachtens artikel 358 lid 2 Rv hoger beroep van de beschikking van de rechtbank openstaat, welk hoger beroep slechts betrekking zou kunnen hebben op de overweging van de rechtbank dat zij geen reden ziet de bewindvoerder ambtshalve te ontslaan.
10. Het onder rechtsoverweging 9 genoemd uitgangspunt brengt mee dat van appellant als belanghebbende geen hoger beroep openstond tegen het afzien door de rechtbank van een ambtshalve ontslag van de bewindvoerder/mentor. Hij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
Proceskosten
11. Appellant zal als de in het ongelijk gestelde partij overeenkomstig artikel 243 Rv worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskosten van de rechthebbende worden overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief begroot op
€ 1.264,- voor salaris van de advocaat (2 punten: verweerschrift, mondelinge behandeling). Daarnaast is € 196,50 aan voorschotten (griffierecht) in debet gesteld waarvan € 65,50 feitelijk is betaald (toevoeging, eigen bijdrage).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
veroordeelt appellant in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de rechthebbende en de bewindvoerder/mentor ieder op € 196,50 aan voorschotten en op € 1.264,- aan salaris voor de advocaat, te voldoen aan de griffier van dit hof, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 lid 2 Rv;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven door mrs. Garos, voorzitter, Jonkman en Kuiken, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 maart 2010 in bijzijn van de griffier.