ECLI:NL:GHARN:2010:BN2882

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.179
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot wedertewerkstelling en geldvordering na ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Arbodienst Drienerlo B.V. (hierna: Santar) tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betrof een vordering van de geïntimeerde, die een geldbedrag van € 303.000,- vorderde, alsook een verzoek tot wedertewerkstelling na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. De kantonrechter had de vordering tot wedertewerkstelling afgewezen en de geldvordering toegewezen, maar het hof oordeelde dat de geïntimeerde geen spoedeisend belang had bij zijn vorderingen. Het hof merkte op dat de geïntimeerde niet had aangetoond waarom hij het arbitrale vonnis, dat al het gevorderde bedrag had toegewezen, niet had uitgevoerd. Dit leidde tot de conclusie dat er geen spoedeisend belang bestond voor de gevorderde voorzieningen. Het hof bekrachtigde de afwijzing van de vordering tot wedertewerkstelling en vernietigde het vonnis voor het overige. De geïntimeerde werd veroordeeld in de kosten van beide instanties, die door Santar waren gemaakt. Het arrest werd uitgesproken op 20 juli 2010 door de vijfde civiele kamer van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.026.179
(zaaknummer rechtbank 293.715 CV EXPL 3/09)
arrest van de vijfde civiele kamer van 20 juli 2010
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Arbodienst Drienerlo B.V., handelende onder de naam Arbodienst Drienerlo B.V. Santar,
gevestigd te Enschede,
appellante,
advocaat: mr. A.J.E. Riemslag,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.J. van der Vaart.
1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep.
Na zijn tussenarrest van 12 januari 2010, waarbij het hof de zaak heeft verwezen naar de roldatum van 9 februari 2010 voor het nemen van akte door [geïntimeerde], heeft [geïntimeerde] op die datum bij akte inlichtingen verstrekt. Santar heeft vervolgens een antwoordakte genomen.
Daarna is andermaal arrest gevraagd.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof roept in herinnering dat het ambtshalve moet toetsen of [geïntimeerde] bij zijn in eerste aanleg ingestelde vordering in hoger beroep (nog) voldoende spoedeisend belang heeft. Het hof heeft in het tussenarrest reeds beslist dat, nu de kantonrechter bij beschikking van 30 januari 2009 de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden, [geïntimeerde] al in zoverre geen spoedeisend belang meer heeft bij zijn vordering om hem toe te laten tot de bedongen werkzaamheden. Terecht heeft de kantonrechter de vordering in zoverre afgewezen (onder 5.4 van het dictum). Ondanks de daartoe bij het tussenarrest geboden mogelijkheid heeft [geïntimeerde] het spoedeisend belang bij de gevorderde vergoeding van opleidingskosten niet gesteld of toegelicht. In zoverre heeft het hof het vereiste spoedeisend belang niet kunnen vaststellen.
2.2 Wat betreft de geldvordering van € 303.000,- heeft [geïntimeerde] als spoedeisend belang aangevoerd dat hij voorzieningen moet treffen voor de achteruitgang in salaris na zijn terugtreden als statutair directeur. Vaststaat dat het gevorderde bedrag van € 303.000,- dat nu door de kantonrechter in kort geding is toegewezen, het zelfde bedrag betreft dat de arbitragecommissie bij haar overgelegde beslissing van 29 augustus 2008 al aan [geïntimeerde] had toegewezen.
Vaststaat ook dat [geïntimeerde] het vonnis van de arbitragecommissie niet ten uitvoer heeft gelegd volgens artikel 1062 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [geïntimeerde]
maakt in zijn akte verstrekken van inlichtingen niet duidelijk om welke reden hij heeft nagelaten het arbitrale vonnis ten uitvoer te leggen. Hij stelt slechts dat het ‘zover niet is gekomen’. [geïntimeerde] laat na te stellen welk spoedeisend belang hij heeft bij de incasso in kort geding van het door de arbitragecommissie toegewezen bedrag van € 303.000,-, terwijl er een vonnis van de arbitragecommissie ligt waarin dat bedrag reeds is toegewezen. Het hof is van oordeel dat spoedeisend belang om die reden in eerste aanleg al ontbrak en ook in hoger beroep ontbreekt. Daarnaast is het in strijd met de openbare orde wanneer twee titels tot betaling van hetzelfde geldbedrag naast elkaar bestaan.
2.3 De slotsom luidt dat [geïntimeerde] geen spoedeisend belang heeft bij zijn in eerste aanleg ingestelde vorderingen onder II en III van de inleidende dagvaarding.
De kantonrechter heeft de onder I gevorderde wedertewerkstelling afgewezen (zie 5.4 van het dictum), nu de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden. Tegen deze afwijzing is het hoger beroep niet gericht. Het hof zal [geïntimeerde] als in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover de vordering tot wedertewerkstelling (I van de inleidende dagvaarding) is afgewezen;
- vernietigt dat vonnis voor het overige;
- weigert de onder II en III gevraagde voorzieningen;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties aan de zijde van Santar gevallen
en tot deze uitspraak begroot op:
in eerste aanleg:
€ 400,- aan salaris
in hoger beroep:
€ 76,79 wegens explootkosten, € 262,- - wegens griffierecht en € 894,- wegens salaris volgens het liquidatietarief;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.G.W.M. Stienissen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2010.