ECLI:NL:GHARN:2010:BN3311

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.022/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • J. van der Meer
  • A. Idsardi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in gesloten jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 29 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [het kind]. De kinderrechter had eerder op 10 juni 2010 een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening verleend, die met ingang van 11 juni 2010 voor de duur van negen maanden was verlengd. [het kind] heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging betreft en opnieuw te beslissen over de duur van de machtiging.

Het hof heeft vastgesteld dat [het kind] sinds 11 juni 2009 onder toezicht is gesteld en dat zij in een gesloten setting verbleef vanwege ernstige gedragsproblemen. Echter, sinds maart 2010 is er een positieve ontwikkeling zichtbaar, waarbij [het kind] in een open leefgroep verblijft en goed verlof heeft bij haar moeder. Het hof heeft overwogen dat de vereiste van een machtiging voor gesloten plaatsing niet langer noodzakelijk is, gezien de positieve veranderingen in het gedrag van [het kind].

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en het verzoek van Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland (BJZ) afgewezen voor de periode vanaf 11 september 2010. De beslissing van het hof benadrukt dat, hoewel er een risico op terugval bestaat, [het kind] de kans moet krijgen om haar positieve ontwikkeling voort te zetten zonder de noodzaak van een gesloten plaatsing. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de beschikking voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 29 juli 2010
Zaaknummer 200.069.022
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
thans verblijvende in "[jeugdinrichting]" gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: [het kind],
advocaat mr. M.M. Haverkort,
kantoorhoudende te Lelystad,
toegevoegd raadsman als bedoeld in artikel 29 f lid 2 WJZ,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Belanghebbenden:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 10 juni 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad - voor zover hier van belang - conform en ter effectuering van het indicatiebesluit de machtiging tot uithuisplaatsing voor dag en nacht van de minderjarige [het kind], geboren op [1996], in een gesloten jeugdzorgvoorziening verlengd, met ingang van 11 juni 2010 voor de duur van negen maanden.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 15 juni 2010, heeft [het kind] verzocht de beschikking van 10 juni 2010 te vernietigen voor zover het de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg betreft en opnieuw beslissende deze machtiging te verlengen voor de duur van maximaal drie maanden, tot 11 september 2010.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 8 juli 2010, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het beroepschrift niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren zoveel nodig met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep, kosten rechtens.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 2 juli 2010 met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
Ter zitting van 15 juli 2010 is de zaak behandeld. Ter zitting zijn verschenen: [het kind], bijgestaan door mr. Haverkort, mevrouw H. Koele (de gezinsvoogd) en mevrouw J. de Weerd, beiden namens BJZ, de moeder en de vader. Van de zijde van de raad was geen vertegenwoordiger aanwezig.
De beoordeling
1. [het kind] is geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder. Dit huwelijk is in 2003 door echtscheiding ontbonden. Het gezag over [het kind] berust bij beide ouders.
2. Niet in geschil is dat [het kind] sinds 11 juni 2009 onder toezicht is gesteld. De duur van deze ondertoezichtstelling is laatstelijk bij de beschikking waarvan beroep verlengd tot 11 maart 2011. Sinds juni 2009 is [het kind] uithuis geplaatst in [jeugdinrichting].
3. [het kind] heeft ter zitting van het hof laten weten dat zij instemt met de verlenging van de machtiging tot plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg tot 11 september 2010 om haar traject in [jeugdinrichting] af te maken. De beslissing tot verlenging van de machtiging voor de periode tot 11 september 2010 behoeft daarom geen vernietiging.
4. [het kind] is het - anders dan BJZ - echter niet eens met de rechtbank voor zover zij een machtiging heeft verleend voor de periode van 11 september 2010 tot 11 maart 2011. De ouders hebben beide voor zich, laten weten dat zij dit standpunt van [het kind] onderschrijven.
5. Centraal in dit hoger beroep staat de vraag of bij [het kind] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die - kort gezegd - noodzakelijk maken dat zij ook na 11 september 2010 in een gesloten jeugdzorgvoorziening dient te verblijven om haar hulpverlening te waarborgen zoals is bepaald onder art. 29b lid 3 Wet op de jeugdzorg (WJZ).
6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting maakt het hof het volgende op. [het kind] is uit huis geplaatst in verband met haar forse gedragsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmerden. In juli 2009 is zij in een open groep geplaatst. Nadat zij in november 2009 tijdens haar verlof is weggelopen en teruggebracht werd, is zij op een besloten groep geplaatst. Vanaf januari 2010 is er echter een positieve verandering bij [het kind] te zien. Sinds maart 2010 verblijft zij daarom in een open leefgroep en mag zij onbegeleid het terrein verlaten. Sindsdien gaat zij iedere veertien dagen een weekend onbegeleid op verlof naar haar moeder. Haar verlof verloopt goed. [het kind] zal in de zomer en wel vanaf 12 juli jongstleden op alle doordeweekse dagen bij de moeder verblijven en in de weekenden op [jeugdinrichting]. [het kind] heeft onbestreden aangevoerd dat haar woede-uitbarstingen sinds maart 2010 voorbij zijn, dat zij al geruime tijd geen alcohol of drugs meer gebruikt en haar gedrag ten aanzien van school ook verbeterd is.
7. Sinds maart 2010 verblijft [het kind] niet langer in een gesloten setting. Verblijf in een gesloten setting om te voorkomen dat [het kind] zich aan de nodige zorg zal onttrekken wordt dan ook in ieder geval niet noodzakelijk geacht voor voornoemde periode vanaf 11 september 2010. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten setting door de rechtbank kan in zoverre dan ook niet in stand blijven. Het hof zal daarom in zoverre het inleidend verzoek van BJZ afwijzen.
8. Ten overvloede hecht het hof eraan nog het volgende op te merken. Ter zitting is naar voren gebracht dat [jeugdinrichting] voor plaatsing in haar instelling als vereiste stelt dat een machtiging gesloten plaatsing aanwezig is, ook wanneer de minderjarige
-al dan niet na een periode van gesloten plaatsing- in een open setting wordt geplaatst, om reden dat de gronden voor een gesloten plaatsing niet (meer) aanwezig zijn. Dat vereiste vindt in zodanig geval geen steun in de wet noch het recht.
9. [jeugdinrichting] en BJZ hebben weliswaar aangegeven dat zij de komende zomerperiode willen bezien hoe het gaat met het weekverlof van [het kind] en hoe zij nadien op de buitenschool in [plaats] omgaat met autoriteiten van buiten de instelling en met leeftijdsgenoten vóórdat zij definitief beslissen of een thuisplaatsing haalbaar is, maar dat maakt -gelet op het onder rechtsoverweging 7 vermelde- niet dat de voorliggende machtiging tot gesloten plaatsing kan worden verleend. Er is weliswaar een risico dat [het kind] terugvalt, maar daar staat tegenover dat zij een duidelijk positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het hof acht het van belang, dat zij de kans krijgt om te laten zien dat de positieve ontwikkeling bestendig is en dat zij direct na de zomer zal kunnen beginnen op haar school in Almere zonder eerst nog een paar maanden naar een andere nieuwe school, namelijk voornoemde buitenschool in [plaats], te gaan. Mochten de omstandigheden wijzigen dan staat het de jeugdzorg overigens vrij om zich opnieuw tot de rechter te wenden.
De slotsom
10. De beschikking dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal worden beslist zoals hierna te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten jeugdzorgvoorziening vanaf 11 september 2010 betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van BJZ af voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf 11 september 2010;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Van der Meer en Idsardi, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 29 juli 2010 in bijzijn van de griffier.