Parketnummer: 24-002799-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-490644-07
Arrest van 12 augustus 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 november 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. T.A.H.M. van de Laar, advocaat te Utrecht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot straffen en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 13 november 2009 en 29 juli 2010, alsmede op het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2007 in de gemeente [gemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een snelheid van ongeveer 104 à 118 km per uur, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 60 km per uur te rijden over die [straat], waarna hij gekomen in de in die weg gelegen bocht met een rechterachterwiel van dat motorrijtuig - gezien zijn rijrichting - in de rechterberm is terechtgekomen en/of vervolgens met dat motorrijtuig naar de linkerzijde van die weg is geslipt, waarna hij met dat motorrijtuig tegen een tweetal in de linkerberm staande bomen is gebotst of aangereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet en/of terwijl het feit was veroorzaakt of mede was veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Bespreking gevoerde verweren
Op 21 augustus 2007 heeft op de weg, de [straat], in de gemeente [gemeente] een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij verdachte als bestuurder en zijn vriend [slachtoffer] als passagier betrokken waren. Beiden hebben als gevolg van dat ongeval letsel opgelopen. [slachtoffer] is op 3 september 2007 in het ziekenhuis aan de gevolgen van zware hersenkneuzing overleden, aldus het (kopie)verslag van de gemeentelijke lijkschouwer d.d. 3 september 2007.
Door [verbalisant 1], brigadier van politie/verkeersongevallenanalist, en [verbalisant 2], verkeersongevallenanalist in opleiding, beiden van de politie Noord- en Oost-Gelderland, is een technisch onderzoek ingesteld. De bevindingen van dat onderzoek zijn opgetekend in een op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (hierna te noemen: VOA-pv.), BPS-nummer [nummer], d.d. 11 oktober 2007. Dat VOA-pv. is ondertekend door [verbalisant 2] voornoemd, met de handgeschreven vermelding dat [verbalisant 1] in verband met vakantie niet heeft getekend en dat [verbalisant 2] tekent namens deze [verbalisant 1].
De raadsman heeft ter zitting van het hof d.d. 29 juli 2010 verweer gevoerd met betrekking tot voormeld VOA-pv. Hij heeft aangevoerd dat het VOA-pv. op na te melden punten niet voldoet aan de Aanwijzing artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (2004A001), welke Aanwijzing is opgevolgd door de Aanwijzing verkeersongevallen (2009A026), in welke laatste Aanwijzing de kwaliteitseisen uit eerstgenoemde Aanwijzing zijn overgenomen. Volgens de raadsman is het VOA-pv. om die reden onbetrouwbaar en mag het daarom niet voor het bewijs gebruikt worden. De verweren daaromtrent worden hierna onder A. tot en met C. besproken. Overige verweren worden hierna onder D. (klapband) en E. (amfetamine in het bloed) besproken.
A. Gecertificeerde analisten
Al eerste punt heeft de raadsman aangevoerd, dat bij een verkeersongevallenanalyse een analist betrokken dient te zijn die over de benodigde certificaten beschikt, hetgeen tot uitdrukking zou behoren te komen door ondertekening van de analyse door een gecertificeerde analist. Volgens de raadsman is in de onderhavige zaak bij het opstellen van het VOA-pv. niet een gecertificeerde verkeersongevallenanalist betrokken, omdat het VOA-pv. uitsluitend is opgemaakt en ondertekend door de nog niet gecertificeerde verkeersongevallenanalist [verbalisant 2].
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Op 28 april 2008 heeft [verbalisant 1] voornoemd op ambtseed een aanvullend proces-verbaal opgemaakt (BPS-nummer [nummer]). Het procesdossier bevat een kopie van dat proces-verbaal en houdt voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - in:
Het proces-verbaal (naar het hof begrijpt: het VOA-pv.) is geschreven door verkeersongevallenanalist in opleiding [verbalisant 2]. Hij heeft voorafgaand aan het schrijven van dat VOA-pv. uitgebreid overleg met mij gehad over de inhoud daarvan, waarbij de interpretatie van de aangetroffen situatie en sporen gezamenlijk zijn uitgewerkt. Nadat de tekst was geschreven en de foto's waren toegevoegd, moest
de "pc-rect-uitwerking" (het hof begrijpt: de printbare of uitgeprinte versie) nog worden gedaan. Op dat moment was de inhoud van het proces-verbaal conform onze bevindingen van het onderzoek op de plaats ongeval. De "pc-rect-uitwerking" is vervolgens door [verbalisant 2] gedaan en die uitwerking is gecontroleerd door de chef van de afdeling VOA, verkeersongevallenanalist [naam]. Nadat het gehele VOA-dossier klaar was, is wegens tijdsdruk en het feit dat ik wegens vakantie niet aanwezig was het dossier door [naam] gecontroleerd en is het proces-verbaal door [verbalisant 2] getekend. Het ingestuurde VOA-pv. is nog steeds conform onze (naar het hof begrijpt: [verbalisant 1] en [verbalisant 2]) bevindingen en geeft de door ons aangetroffen situatie weer. De aan de sporen verbonden interpretatie en analyse is dan ook zoals in het VOA-pv. is verwoord.
Ter zitting van de rechtbank d.d. 21 oktober 2008 heeft [verbalisant 1] voornoemd als getuige-deskundige voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - verklaard:
De inhoud van het VOA-pv. is conform mijn bevindingen van het onderzoek op de plaats van het ongeval. Ik blijf achter de resultaten van het onderzoek staan.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat het VOA-pv. niet uitsluitend door [verbalisant 2] is opgemaakt, maar mede is opgemaakt en onderschreven door de gecertificeerde verkeersongevalanalist [verbalisant 1]. De omstandigheid dat het VOA-pv. slechts is ondertekend door [verbalisant 2] (wegens vakantie van [verbalisant 1]), doet aan het vorenstaande niet af en vormt op zichzelf geen reden om dat pv. als bewijsmiddel uit te sluiten.
B. Sporenbeeld
Als tweede punt heeft de raadsman aangevoerd, dat de in het VOA.-pv. vermelde driftsporen niet op de foto's waarneembaar zijn en dat dan ook niet is aangetoond dat die driftsporen door de door verdachte bestuurde auto zijn geproduceerd, noch dat er een verbinding is tussen die sporen en de wel op de foto's waarneembare slipsporen over de volle 81 meter.
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Uit het proces-verbaal, dossiernr. [nummer], d.d. 12 november 2007 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent van politie Team Elburg-Oldebroek, en [verbalisant 5], hoofdagent van politie Team Nunspeet, blijkt het navolgende. Op 21 augustus 2007 omstreeks 10.10 uur heeft er een ongeval plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de [straat], in de gemeente [gemeente], waarbij verdachte als bestuurder van een Honda personenauto betrokken is. Gebleken is dat verdachte over genoemde weg heeft gereden. Gekomen bij een in die weg gelegen bocht is verdachte de controle over zijn voertuig verloren en is vervolgens tegen twee links van die weg staande bomen gebotst. Gezien vanuit zijn, verdachtes, rijrichting kwam het voertuig daarna aan de rechterzijde van de rijbaan tot stilstand, met de achterzijde in de richting van de gereden richting. Door de Technische Ondersteuning Verkeer van de politie regio Noord- en Oost Gelderland is de situatie ter plaatse onderzocht.
Het VOA-pv. houdt - voor zover hier van belang zakelijk weergegeven - in:
De [straat] is een voor het openbaar verkeer openstaande weg. Voor alle betrokken voertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximum snelheid 60 km/u. In de rijrichting die het voertuig vlak voor het ongeval moet hebben gehad zagen wij, verbalisanten, op het wegdek recente sporen over een lengte van circa 81 meter. Deze sporen waren driftsporen, die overgingen in slipsporen in de richting van de eerste boom waartegen de auto is gebotst. Na deze boom waren slip- en krassporen zichtbaar in de richting van de tweede boom die de auto heeft geraakt en in de richting van de eindpositie van de auto. Met borden 1 tot en met 4 zijn de aangetroffen driftsporen gemarkeerd. Met bord 5 is het begin van een slipspoor van vermoedelijk het linkervoorwiel van de auto, die in de richting van de eerste boom liep, waartegen de auto is gebotst, gemarkeerd. Met krijt is op het wegdek aangegeven van welk wiel welk spoor vermoedelijk afkomstig is. Ook is een krasspoor aangetroffen dat vermoedelijk door de velg van het rechterachterwiel is veroorzaakt. Dit spoor liep vanaf de eerste boom in de richting van de betreffende velg van de auto op de eindpositie. Voorts zijn beschadigingen aan de eerste en tweede boom zichtbaar en beschadigingen aan de rechterzijde van de auto. In een fotoreportage (blz. 8 t/m 14) zijn deze sporen en beschadigingen weergegeven. De afstand van bord 1 naar de eindpositie van de auto bedroeg 81 meter.
Op 14 juli 2008 hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ([verbalisant 2] inmiddels als gecertificeerd verkeersongevallenanalist) op ambtseed/ambtsbelofte een aanvullend proces-verbaal opgemaakt (BPS-nummer NOG [nummer]). Dat proces-verbaal houdt voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - in:
Op de foto's van de fotoserie op de pagina's 9, 10 en 11 van het VOA-pv. is het begin van een bandenspoor zichtbaar. Dat 1e spoor is door ons gemarkeerd met bord 1. De verklarende tekst onder de betreffende foto's geeft weer wat daadwerkelijk zichtbaar was op het wegdek (het hof begrijpt: de sporen die daadwerkelijk door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn waargenomen). Door middel van genoemde foto's is getracht de sporen zo duidelijk mogelijk weer te geven. Hiertoe zijn de sporen met geel krijt gemarkeerd en vervolgens gefotografeerd. Op de eerste foto zijn de sporen te volgen tot aan de plaats waar de volgende foto is genomen. Hierdoor is de verbinding tussen de sporen vanaf het begin van aftekening tot het botspunt zichtbaar. Op de foto's van pagina 11 en 12 van het VOA-pv. is ook het vervolg van de sporen die na de botsing tegen de boom zijn ontstaan, zichtbaar. Tevens is de auto zichtbaar die op de sporen in het verlengde van de eerste sporen staat. Ter verduidelijking zijn in dit aanvullend proces-verbaal nog drie foto's opgenomen, die niet waren opgenomen in het VOA-pv. Ook deze drie foto's tonen aan dat de sporen, die wij bij bord 5 hadden gemarkeerd, verbinding hebben met de daarvoor gemarkeerde sporen. Wij hebben geen detailfoto's van de sporen in het VOA-pv. opgenomen, omdat deze sporen op onze foto's niet voldoende duidelijk zichtbaar waren. Het komt veel voor dat bandensporen op het wegdek pas waarneembaar zijn door onder een bepaalde hoek en met een bepaalde lichtval naar het wegdek te kijken. Dat was bij een aantal van de door ons gemarkeerde sporen ook het geval. Daarom is het ook gebruikelijk om sporen te markeren, zoals wij dat op de plaats van het ongeval hebben gedaan. Ter verduidelijking hebben wij bij dit aanvullend proces-verbaal een aantal foto's opgenomen, die destijds niet zijn opgenomen in het VOA-pv., en waarop de sporen beter zichtbaar zijn dan die op de foto's in het VOA-pv.
Ter zitting van de rechtbank d.d. 21 oktober 2008 heeft [verbalisant 1] voornoemd als getuige-deskundige voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - verklaard:
Mijn collega (het hof begrijpt: collega [verbalisant 2]) en ik hebben duidelijk waargenomen dat de drift- en slipsporen van begin tot einde aan één stuk doorliepen op het wegdek. Deze sporen waren dus wel degelijk met elkaar verbonden.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel, dat de door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aangetroffen drift- en slipsporen, zoals in het VOA-pv. vastgesteld, over de volle lengte van 81 meter doorlopend en aldus verbonden waren en dat dit sporenbeeld door de door verdachte bestuurde auto is veroorzaakt.
C. Snelheidsberekening
Als derde punt heeft de raadsman aangevoerd, dat de politie de snelheid waarmee verdachte op de [straat] heeft gereden heeft berekend overeenkomstig de driftspoormethode, waarvan de betrouwbaarheid ter discussie staat en dat deze methode met de nodige voorzichtigheid benaderd dient te worden.
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Het VOA-pv. houdt naast het hiervoor vermelde voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - tevens in:
Aan de hand van het aangetroffen spoor is een snelheidsberekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat het voertuig heeft gereden met een snelheid van minimaal 104 km/u en maximaal 118 km/u, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 60 km/u.
[verbalisant 1] heeft ter zitting van de rechtbank d.d. 21 oktober 2008 voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - verklaard:
Over de driftspoorberekening is wel enige discussie. [deskundige] van het NFI heeft tijdens het VOA-symposium een presentatie over driftspoorberekening gehouden. Wij (het hof begrijpt: [verbalisant 1] en [verbalisant 2]) hebben bij de verkeersongevallenanalyse conform de voorwaarden gehandeld zoals hij (naar het hof begrijpt: [deskundige]) die uiteen heeft gezet. Er is daarbij ook rekening gehouden met afwijkingen (15%). Wij (het hof begrijpt: [verbalisant 1] en [verbalisant 2]) hebben de snelheidsberekening gehanteerd zoals die aan de politieacademie wordt gedoceerd.
Voornoemd aanvullend proces-verbaal van 14 juli 2008 (NOG [nummer]) opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] houdt - voor zover hier van belang zakelijk weergegeven - voorts in:
Aan de hand van de aangetroffen driftsporen is een snelheidsberekening gemaakt met een aangenomen piekvertraging van 7 en 9 m/s2. Hiermee werd een minimale snelheid van 104 en een maximale snelheid van 118 km/u berekend. Ten aanzien van deze berekening moet gesteld worden dat politieregio's verschillende formules hanteren en dat daarom deze berekeningsmethode niet op zichzelf kan staan, maar met de nodige voorzichtigheid benaderd moet worden. Niet is gecontroleerd of de berekende snelheid kan stroken met het bochtverloop en de aangetroffen sporen/situatie en de schade aan het voertuig. Niet is gecontroleerd of op het desbetreffende weggedeelte (in de bocht) vertragingen haalbaar zijn van 7 à 9 m/s2.
In opdracht van de verdediging heeft [deskundige], beëdigd verkeersongevallen-deskundige een contra-expertise uitgevoerd. Deze heeft van zijn onderzoek op
17 maart 2008 een rapport ([nummer]) uitgebracht. Dat rapport houdt voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - in:
Op 28 september 2007 heb ik de plaats van het ongeval bekeken, gefotografeerd en ingemeten. Ik heb ter plaatse de maten genomen waarmee de bochtstraal van de laatste bocht is te berekenen, welke verdachte is doorgereden vóórdat de Honda tegen de boom botste. Ook heb ik de bewuste bocht met mijn eigen auto (Renault Espace) doorgereden. Met een maximale dwarsversnelling van 9 m/s2 is te berekenen dat bij 89 km/u een auto de bochtstraal niet zal kunnen volgen en daarentegen een grotere bochtstraal zal gaan beschrijven (driften). Als de aangetroffen sporen afkomstig zijn van de door verdachte bestuurde auto, kan er vanuit worden gegaan, dat hij de desbetreffende bocht met een minimale snelheid van ca. 89 km/u heeft genomen. Tussen de bordjes 1 (begin driften) en 5 (begin slipspoor) zal de Honda dan zijn afgeremd met een gemiddelde vertraging van 1,4 à 3,2 m/s2. Mijn conclusie is dan ook, dat de laatste bocht naar links vóór de bewuste boom bij droog weer genomen kan worden met een maximale snelheid van
ca. 89 km/u. Als verdachte met minimaal 89 km/u door de bocht is gegaan, zouden de driftsporen, de slipsporen en de schade met elkaar in overeenstemming kunnen zijn.
Ter zitting van de rechtbank d.d. 21 oktober 2008 heeft [deskundige] voornoemd als getuige-deskundige zijn conclusie in het hiervoor vermelde rapport bevestigd.
Op grond van voorgaande overwegingen oordeelt het hof als volgt.
De door [deskundige] toegepaste berekeningsmethode van de snelheid, zoals hiervoor vermeld, is als zodanig niet door de verdediging bestreden. De door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gehanteerde berekeningsmethode daarentegen blijkt met de nodige voorzichtigheid benaderd te moeten worden, nu bij die berekeningsmethode niet is gecontroleerd of de berekende snelheid kan stroken met het bochtverloop, de aangetroffen sporen/situatie en de schade aan het voertuig en of op het desbetreffende weggedeelte (in de bocht) vertragingen haalbaar zijn van 7 à 9 m/s2, terwijl deze punten wel in de door [deskundige] gehanteerde berekeningsmethode zijn meegenomen. Het hof zal wat de snelheidsberekening betreft dan ook uitgaan van de door [deskundige] berekende snelheid, in die zin dat kan worden aangenomen dat verdachte de laatste bocht naar links met minimaal 89 km/u heeft genomen.
D. Klapband
De verdachte heeft ter zitting van het hof op 29 juli 2010 aangevoerd, dat hij vermoedt dat de oorzaak van het verkeersongeval niet gelegen is in de omstandigheid dat hij te hard heeft gereden, maar dat de door hem bestuurde personenauto een klapband of een lekke band heeft gekregen, waardoor het stuur van de auto begon te trillen en de auto vervolgens is weggeslipt, met alle gevolgen van dien.
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Eerder vermeld aanvullend proces-verbaal van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 14 juli 2008 houdt voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - in:
Het trillen van het stuur zou op momenten opgetreden kunnen zijn in de slipfase, voorafgaand aan de botsing tegen de boom. Het uitbreken van de achterkant is inderdaad opgetreden. Het gevoel (bij verdachte)dat er een band klapte kan niet aan de hand van de aangetroffen sporen worden aangetoond of verklaard. Ook de banden zelf gaven geen enkele indicatie dat er sprake is geweest van een klapband. Als een band klapt, zal met zeer grote waarschijnlijkheid de velg op het wegdek komen en een krasspoor aftekenen. Vóór de botsing tegen de boom werd geen krasspoor aangetroffen. Nà de botsing was er wel een krasspoor zichtbaar, dat mogelijk door de velg zou kunnen zijn afgetekend.
[deskundige] heeft in eerder vermeld rapport van 17 maart 2008 voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - verklaard:
Ik heb de "platte" rechterachterband gecontroleerd, maar geen sporen aangetroffen waarmee zou zijn vast te stellen dat er sprake is geweest van een klapband.
[deskundige] heeft als getuige-deskundige ter zitting van het hof op 29 juli 2010 - zakelijk weergegeven - verklaard:
Ik heb onderzocht dat een klapband niet de oorzaak is geweest van het ongeval.
Op grond van het vorenstaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat het ongeval is veroorzaakt door een klapband of een lekke band. Het verweer wordt verworpen.
E. Amfetamine in het bloed
Met betrekking tot de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat verdachte zou hebben verkeerd in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 heeft de raadsman ter zitting van het hof d.d. 29 juli 2010 aangevoerd, dat van de in het bloed van verdachte aangetroffen 0,08 milligram amfetamine per liter bloed niet kan worden gesteld dat de verdachte onder een zodanige invloed van de desbetreffende stof verkeerde dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Daarbij heeft de raadsman nog gewezen op de omstandigheid dat volgens de rapportage van prof.dr. [deskundige] het NFI bij de berekening van de gemeten hoeveelheid amfetamine in het bloed van verdachte geen rekening heeft gehouden met een 20% foutmarge. Met toepassing van die 20% foutmarge zou verdachte volgens de raadsman al helemaal niet hebben verkeerd in een zodanige toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet.
Met betrekking tot dit verweer overweegt het hof als volgt.
Uit eerder vermeld proces-verbaal d.d. 12 november 2007 blijkt dat bij verdachte enkele uren na het ongeval op 21 augustus 2007 bloed is afgenomen en dat een monster van dat afgenomen bloed is verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Uit het toxicologisch onderzoek van het NFI van het Ministerie van Justitie d.d. 13 maart 2008, NFI-Zaaknumer [nummer], blijkt, dat er in het bloed van verdachte 0,08 milligram amfetamine per liter bloed is aangetroffen en dat op grond van deze concentratie kan worden geconcludeerd dat ten tijde van de bloedafname de rijvaardigheid waarschijnlijk negatief be?nvloed was.
[deskundige], toxicoloog-farmacoloog, heeft op 26 april 2010 bij de rechter-commissaris als getuige-deskundige voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - verklaard:
Ik ben lid van een werkgroep die normen adviseert voor drugsgebruik bij verkeersdeelnemers. Eén van de problemen in het verkeer is dat er wel normen voor het gebruik van alcohol zijn, maar niet voor het gebruik van drugs en de mate waarin deze de rijvaardigheid beïnvloeden. In deze werkgroep zitten verschillende deskundigen, onder meer twee deskundigen van het NFI. Inmiddels is er een conceptadvies naar het ministerie gegaan. De werkgroep adviseert met betrekking tot het effect van het gebruik van de "bekende" drugs in het verkeer, zoals cannabis, cocaïne, heroïne en amfetaminen. In de werkgroep waarin ik zitting heb is de toegelaten norm voor het gebruik van amfetamine en het besturen van een auto in het verkeer op 0,05 milligram per liter bloed gesteld. Bij de meting wordt, voor de bepaling van de toegestane waarde, een correctie toegepast. Ik meen dat het om een correctie van maximaal 20% gaat. Ik denk dat 20% royaal is, maar acceptabel. Het gaat om een analytische norm. Deze correctie van 20% moet dus worden afgesproken en moet ook worden opgegeven bij een contra-expertise. Ik heb begrepen dat er in de onderhavige zaak bij verdachte 0,08 milligram amfetamine per liter bloed is aangetoond. Zou men daarop die 20% foutmarge toepassen, dan komt men uit op 0,064 milligram per liter. Dat is dus nog steeds boven de adviesnorm van 0,05 milligram per liter. Bij 50 (het hof begrijpt 50 microgram per liter bloed, oftewel 0,05 milligram per liter bloed) stijgt het risico van ongevallen in het verkeer.
[deskundige], toxicoloog, heeft op 21 oktober 2008 bij de rechtbank voor zover hier van belang - zakelijk weergegeven - als deskundige verklaard:
Bij gebruik van doses van onder de 0,05 milligram amfetamine per liter bloed wordt aangenomen dat dit positieve effecten op de rijvaardigheid kan hebben. Bij een hogere dosis nemen de negatieve effecten echter de overhand.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is het hof van oordeel, dat, ook al zou de door de raadsman genoemde foutmarge van 20% op de in het bloed van verdachte aangetroffen 0,08 milligram amfetamine per liter bloed worden toegepast, verdachte ten tijde van het ongeval op 21 augustus 2007 nog steeds boven eerder vermelde norm van 0,05 milligram amfetamine per liter bloed uitkomt, zodat ook in dat geval nog gesproken kan worden dat verdachte onder zodanige invloed van amfetamine verkeerde, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
hij op 21 augustus 2007 in de gemeente [gemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 60 km per uur te rijden over die [straat], waarna hij gekomen in de in die weg gelegen bocht met een rechterachterwiel van dat motorrijtuig - gezien zijn rijrichting - in de rechterberm is terechtgekomen en vervolgens met dat motorrijtuig naar de linkerzijde van die weg is geslipt, waarna hij met dat motorrijtuig tegen een tweetal in de linkerberm staande bomen is gebotst, waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 21 augustus 2007 als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig aan het verkeer deelgenomen. Hij is met zijn auto over de weg, de [straat] in de gemeente [gemeente], gereden. Zijn vriend [slachtoffer] zat als inzittende naast hem op de passagiersstoel. Beiden droegen geen autogordel. Verdachte heeft op die weg met een aanmerkelijk hogere snelheid gereden dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 60 km/u, te weten minimaal 89 km/u. Gekomen bij de in die weg gelegen bocht is hij met het rechterachterwiel van de door hem bestuurde auto in de rechterberm terecht gekomen. Vervolgens is hij met die auto naar de linkerzijde van die weg geslipt, waarna hij met die auto tegen een tweetal in de linkerberm staande bomen is gebotst. Als gevolg daarvan is [slachtoffer] uit de door verdachte bestuurde auto geslingerd en is hij als gevolg van een ernstige hersenkneuzing op 3 september 2007 in het ziekenhuis overleden. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte ten tijde van het besturen van de personenauto onder invloed verkeerde van speed (amfetamine). In zijn bloed is 0,08 milligram amfetamine per liter bloed aangetoond, welke hoeveelheid na correctie in verband met een foutmarge van 20% 0,064 milligram amfetamine per liter bloed bedraagt.
Verdachte heeft door zijn aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag niet alleen de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht, maar ook de dood van een ander veroorzaakt.
Met het overlijden van - de destijds 19-jarige - [slachtoffer] is nabestaanden groot leed aangedaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de ouders van [slachtoffer] blijkt hoezeer hun wereld en die van hun andere kinderen is ingestort door de dood van hun zoon/broer.
Verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof de indruk gewekt dat hij weliswaar zwaar onder het gebeurde gebukt gaat, maar dat zijn ter zitting getoonde emoties voor een deel ook worden ingegeven door de gevolgen die het ongeval voor hemzelf kan hebben, te weten (een) aan hem op te leggen straf(fen).
Blijkens het verhandelde ter zitting van het hof d.d. 29 juli 2010 (deels ook blijkende uit het hem betreffende Uittreksel Justiti?le Documentatie d.d. 27 mei 2010), heeft verdachte driemaal een transactie betaald ter zake van het plegen van verkeersdelicten, die te maken hebben met onverantwoord rijgedrag en is zijn rijbewijs enige tijd ingevorderd geweest. Hierbij is het van belang op te merken dat verdachte pas sedert
12 februari 2007 zijn rijbewijs heeft. Ondanks deze transacties heeft verdachte wederom onverantwoord rijgedrag vertoond en daardoor ernstig gevaar op de weg veroorzaakt.
Om recht te doen aan de ernst van het door verdachte gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder dit feit is gepleegd, voormelde recidive, de mate van schuld die het hof bewezen acht en de gevolgen van de botsing, en mede in aanmerking nemende de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting "artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 veroorzaken verkeersongeval", dient aan verdachte in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van 6 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren te worden opgelegd.
Hier staat het volgende tegenover.
Verdachte heeft ter zitting van het hof d.d. 29 juli 2010 aangegeven dat hij als gevolg van het ongeval ook zelf behoorlijk gewond is geraakt. Hij is nog deels verlamd in zijn gezicht en zal naar verwachting daar de rest van zijn leven mee moeten leven. Ook loopt hij nog moeilijk vanwege de pennen in zijn been. Het ongeval en de gevolgen daarvan heeft bij hem zoveel impact gehad, dat hij niet alleen kilo's is afgevallen, maar ook in therapie is gegaan bij J.W.M.A. Koppen, Integratief traumatherapeut bij het Centrum Psychotrauma Hulpverlening te Dronten. Verdachte wil in september van dit jaar een ICT-opleiding gaan volgen. Het eerder volgen van een opleiding is door de gevolgen van het ongeval niet gelukt.
Uit het omtrent verdachte door Tactus Verslavingszorg uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 12 maart 2008 blijkt het volgende. De therapie die verdachte krijgt motiveert hem tot de nodige verwerking en stabilisatie. Verdachte is voldoende gemotiveerd deze behandeling voort te zetten. Uit verdachtes strafblad blijkt dat hij moeite heeft met verantwoord rijgedrag en niet heeft geleerd van eerdere sancties. In die zin lijkt een ontzegging van de rijbevoegdheid voor langere tijd op zijn plaats, ook om de waarde en de verantwoordelijkheid van het rijbewijs te leren kennen. Verdachte scoort volgens de RISc "gemiddeld" voor wat betreft de kans op recidive. Verdachte is momenteel op zodanige wijze in beeld bij de hulpverlening dat reclasseringstoezicht niet is geïndiceerd. Geadviseerd wordt om een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen en een werkstraf. De oplegging van een (naar het hof begrijpt: onvoorwaardelijke) detentie wordt niet wenselijk geacht, omdat die straf de voortgang van de hulpverlening zou belemmeren.
J.W.M.A. Koppen, Integratief traumatherapeut bij het Centrum Psychotrauma Hulpverlening te Dronten, bij wie verdachte in behandeling is, bericht in zijn schrijven van 7 november 2009 dat oplegging van een taakstraf geen probleem zal vormen voor het behandelcontact met verdachte, maar oplegging van detentie wel. Verdachte zal weliswaar binnen de detentie hulp kunnen krijgen, maar geen behandeling. Detentie zou mogelijk voor een terugval in de opgaande lijn van functioneren kunnen betekenen.
Gelet op deze positieve ontwikkeling in het leven van verdachte en om verdachte nog een kans te geven om de door hem ingeslagen positieve weg voort te kunnen zetten, ziet het hof af van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat in dit geval een passende bestraffing gevonden kan worden in het opleggen van de door de rechtbank opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uren, welke straffen eveneens door de advocaat-generaal zijn gevorderd.
Tot slot is het hof met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel, dat, gelet op het gevaarzettende verkeersgedrag van verdachte op de weg en voormelde recidive, aan hem een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dient te worden opgelegd voor de duur van 3 jaren.
Het rijbewijs van verdachte is op 21 augustus 2007 ingevorderd en is tot op heden nog niet aan verdachte teruggegeven. Aangezien de tijd van invordering en inhouding van het rijbewijs op de duur van de op te leggen rijontzegging geheel in mindering zal worden gebracht, zal het rijbewijs zeer binnenkort (op of omstreeks 21 augustus 2010) aan verdachte teruggegeven dienen te worden. Het hof ziet geen reden om te beslissen dat het rijbewijs eerder dan voormelde datum aan verdachte teruggegeven dient te worden, zoals door de raadsman is verzocht.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
ontzegt aan de veroordeelde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van drie jaren;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Anjewierden, voorzitter, mr. Meijer-Campfens en mr. Van Veen, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Van Veen voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.