ECLI:NL:GHARN:2010:BN4042

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001701-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrift en bedreiging; ontslag van rechtsvervolging voor wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 13 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte werd vrijgesproken van valsheid in geschrift en bedreiging. Het hof oordeelde dat de verdachte ter zake van het voorhanden hebben van een wapen van categorie IV ontslagen werd van alle rechtsvervolging, omdat dit voor meerderjarigen geen strafbaar feit oplevert. De zaak betreft twee ten laste gelegde feiten: zaak A, waarin de verdachte beschuldigd werd van het valselijk opmaken van een verzoek tot deblokkering van een girotel rekening, en zaak B, waarin hij beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van wapens van categorie III en IV.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde, maar had hem wel veroordeeld voor de andere misdrijven. De verdachte ging in hoger beroep, waarbij zijn raadsman aanvoerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn in zaak A was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Het hof heeft de bekennende verklaring van de verdachte uitgesloten van het bewijs, omdat hij niet was gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat. Hierdoor bleef er onvoldoende bewijs over voor de tenlastelegging in zaak A, wat leidde tot vrijspraak. In zaak B onder 2 oordeelde het hof dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging, en sprak de verdachte ook daarvan vrij. Het hof verklaarde de verdachte in zaak B onder 3 niet strafbaar, omdat het voorhanden hebben van een wapen van categorie IV niet strafbaar is voor meerderjarigen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor zover aan hoger beroep onderworpen en sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001701-08
Parketnummers eerste aanleg: 07-600326-06 en 07-607246-07
Arrest van 13 augustus 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 juni 2008 in de oorspronkelijk onder de parket-nummers 07-600326-06 en 07-607246-07 afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen:
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.W.A. Offermanns, advocaat te Zeewolde.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde en heeft de verdachte wegens de in zaak A en in zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde misdrijven veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg d.d. 31 januari 2008 en 29 mei 2008.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het in zaak A en het in zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een werkstraf voor de duur van 170 uren, subsidiair 85 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van verdachte heeft ter zitting van het hof primair bepleit dat het openbaar ministerie ter zake van het in zaak A ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu er sinds het eerste verhoor van verdachte in deze zaak ruim vijf jaren zijn verstreken, terwijl het een eenvoudige zaak betreft.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in zaak A in alle fasen van de procedure is overschreden. Volgens vaste jurisprudentie leidt overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wordt dan ook verworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang en met inachtneming van de wijziging die door de eerste rechter is toegelaten, ten laste gelegd dat:
Zaak A:
hij op of omstreeks 04 november 2005 in de gemeente [gemeente], in ieder geval in Nederland een verzoek tot deblokkering van een girotel rekening - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk onder dat verzoek een handtekening geplaatst als ware deze geplaatst door [slachtoffer 1], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Zaak B:
2.
hij in de periode van 1 maart 2007 tot en met 30 april 2007 in de gemeente [gemeente][slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (in het huis van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4])
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (zichtbaar) in zijn broeksband heeft gedragen en/of
- (vervolgens) de patronen van dat pistool, althans van dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp, eruit gehaald en/of tegen die [slachtoffer 4] gezegd: "het zijn echte kogels, voel maar" en/of
- tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gezegd dat het een echt pistool was en/of
- de houder (met daarin de patronen) in het pistool, althans dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp, gedaan/geduwd en/of
- (vervolgens) dit (geladen) pistool, althans dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp, gericht op de muur;
3.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juni 2007 in de gemeente [gemeente] een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, en/of munitie van categorie II en/of III, passend bij voornoemd vuurwapen, en/of een wapen van de categorie IV onder 7, te weten een voorwerp dat gelet op zijn aard redelijkerwijs voor geen ander doel is bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak
Zaak A
De raadsman heeft ter zitting van het hof ter zake van het in zaak A ten laste gelegde subsidiair bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachtes bekennende verklaring bij de politie d.d. 22 december 2005 uitgesloten moet worden van het bewijs, omdat verdachte voorafgaand aan dit verhoor niet is gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat. De raadsman heeft zich hierbij beroepen op het arrest van het EHRM d.d. 27 november 2008 (zaak Salduz). Zonder de bekennende verklaring van verdachte bij de politie blijft er, aldus de raadsman, onvoldoende bewijs over dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Het hof stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat verdachte voorafgaand aan het verhoor van 22 december 2005 is gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat. Verdachte heeft ter zitting van het hof ontkend dat dit is gebeurd. Gelet hierop zal het hof de genoemde bekennende verklaring van verdachte uitsluiten van het bewijs. Met de raadsman is het hof van oordeel dat er vervolgens onvoldoende wettig bewijs overblijft dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft begaan. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Zaak B onder 2
De raadsman heeft ter zitting van het hof ter zake van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde eveneens bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk dreigend is geweest.
Het hof stelt voorop dat de in de tenlastelegging opgenomen feitelijke gedragingen van dien aard zijn dat zij onder omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling kunnen opleveren. Uit de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] blijkt echter niet dat deze feitelijkheden onder zodanige omstandigheden zijn verricht dat de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, dan wel zwaar mishandeld zouden kunnen worden. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak B onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juni 2007 in de gemeente [gemeente] een wapen van de categorie IV onder 7, te weten een voorwerp dat gelet op zijn aard redelijkerwijs voor geen ander doel is bestemd dan om te dreigen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak B onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde voorhanden hebben van een wapen van categorie IV wordt in artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie slechts strafbaar gesteld voor personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt. Aangezien verdachte deze leeftijd ten tijde van het ten laste gelegde al ruimschoots was gepasseerd, levert het bewezen verklaarde geen strafbaar feit op. Verdachte zal daarom ter zake van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte in zaak A en in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte als voormeld in zaak B onder 3 ten laste gelegde bewezen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte in zaak B onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. W.P.M. ter Berg en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier, zijnde mr. L.T. Wemes buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.