ECLI:NL:GHARN:2010:BN4684

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.218
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • M.J. van der Meer
  • A. Idsardi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige ter doorbreking van de symbiotische relatie met de moeder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 17 augustus 2010, gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [het kind], die geboren is in 1996. De moeder, die alleen het gezag over [het kind] heeft, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 10 juni 2010 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend aan Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJZ) voor een periode van zes maanden. De moeder was van mening dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en verzocht het hof om de beschikking te vernietigen.

Tijdens de zitting op 29 juli 2010 werd duidelijk dat er een symbiotische relatie tussen de moeder en [het kind] bestaat, wat de ontwikkeling van [het kind] in de weg staat. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende in staat is om de zorgen rondom [het kind] adequaat aan te pakken, waaronder schoolverzuim en overgewicht. Ondanks eerdere kansen om veranderingen door te voeren, heeft de moeder niet de nodige stappen ondernomen. Het hof oordeelt dat de wettelijke voorwaarden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn, omdat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [het kind] is.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is om de symbiotische relatie tussen moeder en zoon te doorbreken. Dit zal [het kind] in staat stellen om sterker te worden en zijn eigen identiteit te ontwikkelen. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van het kind en de noodzaak van professionele begeleiding.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 augustus 2010
Zaaknummer 200.069.218
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.A. van der Lem, kantoorhoudende te Deventer,
tegen
Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 10 juni 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, - voor zover thans nog van belang - aan BJZ een machtiging verleend om de minderjarige [het kind], geboren op [1996], met ingang van 10 juni 2010 uit huis te plaatsen voor een termijn van zes maanden (aldus tot 10 december 2010) in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 18 juni 2010, heeft de moeder verzocht de beschikking van 10 juni 2010 - naar het hof begrijpt voor zover het betreft de machtiging tot uithuisplaatsing - te vernietigen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 15 juli 2010, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het beroep te verwerpen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 1 juli 2010 met bijlagen en een brief van 15 juli 2010, beide van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Overijssel, locatie Zwolle (hierna ook: de raad) en een brief van 13 juli 2010 met bijlagen (nrs. 4 tot en met 9) van mr. Van der Lem.
Van de bijlagen bij de brief van de raad van 1 juli 2010 -het raadsrapport uit 2007- heeft het hof geen kennis genomen, gelet op de ouderdom van dit stuk.
Van de minderjarige [het kind] is op 7 juli 2010 een brief ingekomen ter griffie van het hof.
Ter zitting van 29 juli 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat en mevrouw J. Noordman namens BJZ.
Van de raad was reeds schriftelijk bericht ontvangen dat er geen vertegenwoordiger ter zitting zou verschijnen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De ouders van [het kind] zijn uiteen gegaan toen hij één jaar oud was.
[het kind] heeft het hoofdverblijf bij de moeder. De moeder heeft van rechtswege alleen het gezag over [het kind]. Er is geen contact tussen vader en [het kind].
2. De ondertoezichtstelling van [het kind] is op 25 juni 2007 uitgesproken en jaarlijks verlengd, laatstelijk bij bestreden beschikking van 10 juni 2010 (met ingang van 25 juni 2010) tot 25 juni 2011.
Het wettelijk kader
3. Een machtiging tot uithuisplaatsing (hierna: de machtiging) kan worden verleend indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
Geldigheid van de afgegeven machtiging uithuisplaatsing
4. Ingevolge artikel 1:262 lid 3 BW vervalt een machtiging, wanneer deze gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. Hoewel de machtiging op dit moment nog niet ten uitvoer is gelegd, is deze thans nog niet vervallen, nu zij op 10 juni 2010 is gegeven en de termijn van drie maanden derhalve thans nog niet is verstreken.
Novum ter terechtzitting van het hof
5. Door BJZ is ter zitting naar voren gebracht dat de machtiging alsnog per
1 september 2010 ten uitvoer zal worden gelegd, aldus voor ommekomst van de hiervoor genoemde drie maanden termijn. [het kind] zal niet samen met zijn moeder in het gezinshuis te [plaats] worden geplaatst, maar elders. BJZ denkt aan internaat [internaat] In overleg met het gezinshuis zal, op het moment dat er in het gezinshuis plaats is voor [het kind] en moeder (dit wordt medio november 2010 pas verwacht), bezien worden of overplaatsing naar het gezinshuis aan de orde is, of dat zijn belang met zich brengt dat [het kind] blijft waar hij dan op dat moment is en wordt behandeld.
Voortschrijdend inzicht heeft gemaakt dat deze uithuisplaatsing dus niet een overbrugging zal vormen tot er plaats is in het gezinshuis, zoals uit het dossier kon worden begrepen.
Standpunten van partijen
6. De moeder staat achter een opname van haar en haar zoon in het gezinshuis te [plaats]. Zij kan niet instemmen met de uithuisplaatsing in het internaat, die BJZ thans voor ogen staat.
7. [het kind] heeft geschreven dat hij het liefst bij zijn moeder wil blijven wonen en dat het volgend schooljaar beter zal gaan.
8. BJZ is van mening dat [het kind] eerst - letterlijk en figuurlijk - los gemaakt moet worden van zijn moeder en daarna door behandeling sterker gemaakt moet worden. BJZ heeft ter zitting naar voren gebracht dat het mede op basis van het multidisciplinair overleg tot de conclusie is gekomen dat het uit elkaar halen van moeder en zoon minder schadelijk zal zijn voor [het kind] dan het laten voortduren van de huidige situatie. BJZ heeft daarbij benadrukt dat er geen sprake is van een stoornis bij [het kind].
Overwegingen van het hof
9. Het hof stelt vast dat er, naast de symbiotische relatie tussen moeder en zoon, eveneens een gezagsprobleem speelt. Niet de moeder, maar [het kind] bepaalt wat er gebeurt.
Daarnaast lijkt moeder alleen in het belang van [het kind] te handelen, indien er een stok achter de deur staat. Toen in januari 2010 door BJZ een machtiging uithuisplaatsing werd voorgelegd aan de kinderrechter, heeft de moeder wel stappen gezet ten aanzien van de schoolgang van [het kind] en de behandeling voor zichzelf en [het kind] en is de uithuisplaatsing van [het kind] niet doorgegaan. De moeder heeft derhalve nog een kans gekregen maar die heeft zij, toen de dreiging van de uithuisplaatsing eenmaal was afgewend, onvoldoende opgepakt. Ondanks het met goed gevolg afleggen van het PMTO (Parent Management Training Orego)-traject blijkt zij onvoldoende in staat veranderingen daadkrachtig en consequent door te voeren.
10. Er zijn meerdere zorgen omtrent [het kind] en als de moeder daarop wordt aangesproken blijkt dat zij deze zorgen ofwel bagatelliseert ofwel negeert of er niet adequaat op reageert.
Zo is er vanaf het moment dat [het kind] naar school gaat sprake (geweest) van regelmatig en veelvuldig schoolverzuim zonder objectief aanvaardbare redenen. Uit het ter zitting van de kinderrechter overgelegde, ongedateerde, overzicht blijkt dat [het kind] in een periode van acht weken totaal 121 uur heeft verzuimd, waarvan 38 ongeoorloofd. Ook de door de mentor opgemaakte absentielijst van 8 juli 2010 bevestigt een beeld van veel verzuim, waarvan nog steeds deels met onbekende redenen.
Het was moeder ter zitting niet bekend dat [het kind], die niet is overgegaan, niet meer op de HAVO-opleiding zal kunnen terugkeren.
11. Daarnaast kon zij niet aannemelijk maken dat zij actief bezig is met het bestrijden van het overgewicht van [het kind]. Zo bleek zij niet van zijn huidige gewicht op de hoogte. Ze laat [het kind] geen dieet en deelt desgevraagd alleen mee dat ze hem 'gezond' laat eten. Bovendien heeft zij nog steeds geen stappen ondernomen om [het kind] op een sportclub te plaatsen. Ze heeft opgemerkt dat ze kon 'zien' dat hij is afgevallen, omdat hij langer is geworden.
12. Ten slotte is zij niet actief in het zoeken naar voor haar bestemde individuele therapie, hoewel ze ook zelf inziet dat bijvoorbeeld de PMTO haar sterker heeft gemaakt.
13. Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de problematiek (die langdurig én hardnekkig is) rond [het kind] moeder boven het hoofd groeit. Enerzijds ziet ze wel dat er een kern van waarheid zit in de zorgen die anderen om [het kind] hebben; anderzijds ontbreekt het haar aan gezag, kracht en doorzettingsvermogen om, tegen de wil van haar zoon, de beslissingen te nemen die in zijn belang zijn. Moeder lijkt [het kind] erg nodig te hebben, hetgeen [het kind] belemmert om een eigen persoonlijkheid te ontwikkelen.
14. Alles overwegende is het hof, met BJZ, van oordeel dat [het kind] uit huis geplaatst en gescheiden van zijn moeder moet worden, waardoor de symbiotische relatie beëindigd kan worden, hij sterker kan worden en, naar het hof hoopt, ook moeder aan haar eigen problematiek kan gaan werken.
15. Bij de verzorging en opvoeding van [het kind] hoort ook zijn cognitieve ontwikkeling; door het schoolverzuim dat reeds aan de orde is sinds groep 1 en dat door moeder wordt geaccepteerd, dan wel getolereerd komt deze ontwikkeling van [het kind] in het gedrang en bovendien mist hij zo de aansluiting bij en het contact met zijn klasgenoten.
Naar het oordeel van het hof zijn de wettelijke voorwaarden voor een uithuisplaatsing van [het kind] dan ook (nog steeds) onverminderd aanwezig.
Slotsom
16. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
17. Nu het in deze zaak gaat om de belangen van een minderjarig kind, de moeder met het gezag is belast en BJZ met het toezicht, ziet het hof aanleiding de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Van der Meer en Idsardi, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 17 augustus 2010 in bijzijn van de griffier.