ECLI:NL:GHARN:2010:BN4739

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001308-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor drugshandel en verduistering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling door de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte is veroordeeld voor verschillende misdrijven, waaronder drugshandel en verduistering. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de aanhouding onrechtmatig was, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de staande houding van de verdachte rechtmatig was, aangezien hij zich niet kon legitimeren en verdachte was aangetroffen met drugs. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk verkopen van cocaïne en het verduisteren van verschillende goederen, waaronder rijbewijzen en een pinpas. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2007 tot en met 5 oktober 2007 cocaïne heeft verkocht en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van gevonden goederen. De advocaat-generaal heeft een werkstraf van 180 uren geëist, waarvan 80 uren voorwaardelijk. Het hof heeft de straf verlaagd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, met een proeftijd van 2 jaren, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor zover aan hoger beroep onderworpen. Tevens zijn er verbeurdverklaringen uitgesproken voor de inbeslaggenomen goederen, waaronder een telefoon en een geldbedrag van 490 euro.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001308-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-607362-07
Arrest van 20 augustus 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 mei 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Polat, advocaat te Lelystad.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en heeft op de inbeslaggenomen goederen beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uren voorwaardelijk, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen - te weten 3 telefoons en 490 euro - heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze worden verbeurdverklaard.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd, dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2007 tot en met 05 oktober 2007 in de gemeente [gemeente 1] opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 37 bolletjes inhoudende ongeveer 9,77 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 18 september 2006 in de gemeente [gemeente 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rugtas (met daarin onder andere een rijbewijs met op naam van [slachtoffer 1] en met nummer [nummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 18 september 2006 tot en met 5 oktober 2007 in de gemeente [gemeente 2] opzettelijk een rijbewijs (met nummer [nummer] op naam van [slachtoffer 1]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in de periode van 29 mei 2006 tot met 05 oktober 2007 in de gemeente [gemeente 2] en/of de gemeente [gemeente 1] opzettelijk een rijbewijs (op naam van [slachtoffer 2] en met nummer [nummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in de periode van 4 juni 2007 tot en met 5 oktober 2007 in de gemeente [gemeente 1] opzettelijk een stamkaart en/of een pinpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Verweer raadsman
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de aanhouding onrechtmatig was, alsmede het onderzoek van de tas. Er is aldus sprake van onrechtmatig verkregen bewijs, hetgeen tot vrijspraak van alle feiten dient te leiden.
Het hof overweegt het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte op 5 oktober 2007 omstreeks 15:52 staande is gehouden. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen verdachte fietsen op een weg ([straat]) waar dit niet was toegestaan. Zij besloten verdachte staande te houden. Zij zagen dat verdachte fietste op een nette damesfiets waarvan het originele slot was verwijderd. Hierop vroegen zij verdachte zich te legitimeren. Verdachte kon dit niet. Verbalisanten vroegen hem vervolgens of hij niet iets anders bij zich had waar zijn naam op stond. Verdachte keek vervolgens in een klein voorvakje van zijn schoudertasje. Verdachte hield het hoofdvak gesloten. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg hem vervolgens (indringend) om in het hoofdvak van zijn schoudertasje te kijken. Verdachte opende hierop zelf het hoofdvak.
De verbalisanten zagen vervolgens in dit geopende hoofdvak meerdere zakjes wiet. Hierop hebben verbalisanten verdachte aangehouden op grond van de Opiumwet.
In het licht van de omstandigheden zoals die in bovengenoemd proces-verbaal van bevindingen zijn weergegeven, waren verbalisanten naar het oordeel van het hof bevoegd om verdachte, in verband met het fietsen op een plaats waar dit niet was toegestaan, staande te houden en naar zijn legitimatiebewijs te vragen. Het hof is dan ook van oordeel dat de staande houding rechtmatig is geweest. Verdachte heeft vervolgens - op aandringen van de verbalisanten - zelf het hoofdvak van zijn schoudertas geopend, waarop de verbalisanten de drugs zagen. De verbalisanten hebben aldus gebruik gemaakt van in de wet omschreven bevoegdheden. De aanhouding (op grond van de Opiumwet) is derhalve rechtmatig.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2007 tot en met 05 oktober 2007 in de gemeente [gemeente 1] opzettelijk heeft verkocht en ongeveer 37 bolletjes inhoudende ongeveer 9,77 gram heeft vervoerd, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
Subsidiair
hij in de periode van 18 september 2006 tot en met 5 oktober 2007 in de gemeente [gemeente 2] opzettelijk een rijbewijs (met nummer [nummer] op naam van [slachtoffer 1][naam], toebehorende aan [slachtoffer 1], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in de periode van 29 mei 2006 tot met 05 oktober 2007 in de gemeente [gemeente 1] opzettelijk een rijbewijs (op naam van [slachtoffer 2] en met nummer [nummer]), toebehorende aan [slachtoffer 2], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in de periode van 4 juni 2007 tot en met 5 oktober 2007 in de gemeente [gemeente 1] opzettelijk een stamkaart en een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer 3], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1.
opzettelijk handelen met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
subsidiair
verduistering;
3.
verduistering;
4.
verduistering.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 1 september 2007 tot en met 05 oktober 2007 opzettelijk cocaïne verkocht aan drugsgebruikers. Verdachte heeft het feit kennelijk gepleegd ten behoeve van eigen financieel gewin. Het gebruik van cocaïne is bedreigend voor de volksgezondheid.
Voorts heeft verdachte zich in de periode van 29 mei 2006 tot 5 oktober 2007 schuldig gemaakt aan een drietal verduisteringen. Verdachte heeft steeds als 'vinder' verzuimd de spullen naar de politie te brengen. Verdachte heeft de gevonden goederen maanden onder zich gehouden en derhalve wederrechtelijk toegeëigend. Verdachte heeft de schade die hij daarmee berokkend bij de rechthebbenden op de koop toegenomen.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 7 juni 2010 blijkt, dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
Het hof acht in beginsel de door de politierechter in eerste aanleg opgelegde werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uren voorwaardelijk, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, een passende bestraffing.
Het hof houdt evenwel rekening met de omstandigheid dat er sprake is van - kort gezegd - 'undue delay' in de zin van artikel 6 EVRM. Na het instellen van het hoger beroep op 7 mei 2008 tot aan de uitspraak van het hof zijn (omstreeks) 28 maanden verstreken.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn - te weten een overschrijding met 4 maanden - zal het hof komen tot een verlaging van de op te leggen straf.
Het hof zal aan verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 180 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Verbeurdverklaring
De door het hof verbeurd te verklaren telefoon (Samsung, kleur goud) is daarvoor vatbaar. Immers, met behulp van dat voorwerp is het bewezen verklaarde onder 1 begaan. Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken, dat het toebehoort aan verdachte.
Het door het hof verbeurd te verklaren geldbedrag (te weten 490 euro) is daarvoor vatbaar. Immers, die voorwerpen zijn geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezen verklaarde verkregen, terwijl uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken, dat zij toebehoren aan verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 5 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van negentig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot tachtig uren, subsidiair veertig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag;
verklaart verbeurd:
- Een telefoon, merk Samsung, kleur goud;
- Een geldbedrag van 490 euro (30 stuks: 4 x 50 euro, 7 x 20 euro, 11 x 10 euro, 8 x 5 euro);
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- Een telefoon, merk Samsung, kleur zwart;
- En telefoon, merk Siemens, kleur zilver.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. G.N. Roes, in tegenwoordigheid van A.L.H. Wilkens als griffier, zijnde mr. G.N. Roes buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.