Parketnummer: 24-000142-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-440242-07
Arrest van 8 september 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 januari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Veenendaal.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist en heeft een beslissing genomen over de in beslag genomen goederen, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake het onder 2. ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het aan verdachte onder 1. en 3. ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en 15 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd de in beslag genomen goederen te onttrekken aan het verkeer.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 11 oktober 2007 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel van een benzinestation aan [straat] heeft weggenomen sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 17 september 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk beledigend de politieambtenaren, te weten [politieambtenaren], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Nazi's", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1.
De verdachte heeft -ten overstaan van de politie en de politierechter- ontkend dit feit te hebben begaan. De verdediging heeft de (mogelijkheid van) herkenning van de verdachte door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de camerabeelden gemotiveerd betwist. In dat verband heeft de verdediging (in hoger beroep) verwezen naar de vaststelling van de politierechter dat de twee mannen die in het benzinestation pakjes sigaretten in een grote door verdachten opgehouden doek schuiven/laten vallen "in ieder geval op de vertoonde beelden niet herkenbaar" zijn.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Op woensdag, 10 oktober 2007, omstreeks 23.30 uur hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een briefing bijgewoond waarin de aandacht is gevestigd op een rode Citroën met een zeker kenteken waarvan de verdachte de eigenaar zou zijn. Het verzoek was om deze auto en de inzittenden daarvan bij aantreffen te controleren. Die nacht, 11 oktober 2007, omstreeks 03.45 uur, troffen de verbalisanten de bedoelde auto in [plaats] aan en hebben zij deze alsmede de beide inzittenden gecontroleerd. Die inzittenden betroffen de verdachte als bestuurder en [naam] als passagier. Beiden waren ambtshalve bekend bij de verbalisanten. Het uittreksel uit de justitiële documentatie van de in [plaats] geboren en nog immer woonachtige verdachte beslaat 30 pagina's en behelst vele veroordelingen terzake inbraken. Bij de controle van het voertuig zagen de verbalisanten op de achterbank een groot, lichtgekleurd tafelkleed althans stuk doek liggen waarvan de punten twee aan twee aan elkaar waren geknoopt waardoor een soort draagzak ontstond. Tijdens de controle hebben de verbalisanten de signalementen genoteerd van de verdachte en zijn passagier die op verzoek van de verbalisanten het voertuig hadden verlaten en staand op het trottoir de controle ondergingen. Die signalementen bevatten de waarneming van de verbalisanten met betrekking tot geslacht, gelaat, postuur, haar en kleding van de verdachte en [naam]. Van de verdachte werd tevens opgenomen dat hij een bolvormig gelaat heeft en een spitse neus. Toen de auto met daarin de verdachte en [naam] na de controle wegreed, zagen de verbalisanten een vers oliespoor op het wegdek waarvan zij veronderstelden dat het afkomstig was van de auto van de verdachte.
Het was de verbalisanten op dat moment bekend dat er eerder die avond in [plaats] een inbraak had plaatsgevonden waarbij een vers oliespoor op het wegdek was aangetroffen. De constatering van het kennelijk door de auto van de verdachte achtergelaten oliespoor hebben de verbalisanten gedeeld met collega's uit de nachtdienst. In diezelfde nacht, 11 oktober 2007, omstreeks 05.00 uur, vond een inbraak plaats bij een tankstation gevestigd in de aangrenzende gemeente [gemeente] (feit 1). Door een in het tankstation aanwezige camera voorzien van tijdregistratie zijn van dit misdrijf en van de plegers daarvan zwart-wit filmbeelden gemaakt.
Op deze beelden is onder meer te zien, zo heeft het hof zelf kunnen vaststellen, hoe twee personen de toegangsdeur tot het tankstation forceren en vervolgens hun buit, blijkens de aangifte met name bestaand uit pakjes sigaretten en shag, in een rechthoekig kleed waarvan de punten twee aan twee aan elkaar zijn geknoopt schuiven/laten vallen. Tijdens deze diefstal dragen de daders een capuchon over het hoofd waardoor hun gezichten goeddeels aan het zicht van de camera zijn onttrokken. De camerabeelden bevatten tevens een tweede relevante gebeurtenis. Ongeveer drie minuten nadat de twee inbrekers met medeneming van de buit het tankstation hebben verlaten, betreedt een man via de geforceerde toegangsdeur het tankstation. Deze man loopt doelgericht naar een balie, pakt een op die balie liggend langwerpig voorwerp en verlaat vervolgens direct weer het tankstation.
Het hof heeft bij het bekijken van de beelden qua signalement geen relevante verschillen kunnen vaststellen tussen deze, na de inbraak ten tonele verschenen man en één van de twee daders van de inbraak. Dit behoudens het feit dat de na de inbraak ten tonele verschenen man bij het betreden van en gedurende zijn aanwezigheid in het tankstation geen capuchon over zijn hoofd draagt en deze pas opdoet bij het verlaten van het tankstation. Zijn gezicht komt dan ook behoorlijk goed zichtbaar in beeld. Op 12 oktober 2007 is de man op deze laatstbedoelde beelden door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] herkend als de hun ambtshalve bekende [naam].
Het tankstation was voorzien van een inbraakalarm en aangesloten bij een alarmcentrale. Kort na de inbraak kwamen de politie, andere politiebeambten dan [verbalisant 1] en [verbalisant 2], en een sleutelhouder ter plaatse. Vervolgens is direct vastgesteld dat de daders op de filmbeelden te zien waren.
Op 11 oktober 2007, omstreeks 05.30 uur, kregen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het verzoek naar het tankstation te komen aangezien er beelden veilig waren gesteld en er wederom een olievlek was aangetroffen.
Toen zij omstreeks 05.50 uur de beelden bekeken, herkenden [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte, [naam] en het kleed. De herkenning van de verdachte en [naam] baseren de verbalisanten op de kleding, de lichaamshouding en het postuur. De verdachte wordt tevens herkend aan zijn bolvormig gezicht en de spitse neus. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bekeken die nacht -en nadien niet meer- alleen de beelden van de eigenlijke inbraak en diefstal, niet de beelden van man die drie minuten later het tankstation betrad. De laatstbedoelde beelden, van het bestaan waarvan zij overigens niet wisten, bekeken [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor de eerste maal tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof waarvoor zij (op verzoek van de verdediging) als getuige waren opgeroepen. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaarden bij het zien van die beelden, ieder voor zich en onafhankelijk van elkaar, dat zij daarop onmiddellijk en zonder twijfel [naam] herkenden.
Het hof overweegt het volgende.
Het bewijs van het daderschap van de verdachte valt of staat met zijn herkenning door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de beelden van de inbraak. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of die herkenning, welke wordt betwist, voldoende betrouwbaar is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt hieromtrent het volgende.
De juistheid van de signalementen zoals deze door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn vastgesteld ten tijde van de controle rond 03.45 uur die nacht (ter plaatse eerst in hun 'opschrijfboekjes', later in het proces-verbaal), en dus voordat zij de beelden van de inbraak hadden gezien, is niet bestreden. Zoals het hof zelf op de filmbeelden heeft kunnen vaststellen, zijn die signalementen op vele onderdelen verenigbaar en -niet zonder belang- op geen enkel onderdeel onverenigbaar met het signalement van de daders zoals en voor zover zichtbaar op de beelden. In aanvulling op de door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in hun proces-verbaal weergegeven overeenkomende kenmerken, heeft het hof nog kunnen vaststellen dat dader die -zo moet uit de context worden opgemaakt- mogelijk de verdachte zou betreffen, evenals de verdachte bij de controle, tijdens de inbraak brildragend is.
Het hof heeft zich de vraag gesteld of de aard en inhoud van het aan [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gedane verzoek om in het tankstation de beelden te komen bekijken van dien aard kunnen zijn geweest dat hierdoor de herkenning minder betrouwbaar moet worden geacht.
Denkbaar is immers dat de verbalisanten op grond van dit verzoek verwachtten op de beelden de verdachte en [naam] te zullen gaan zien hetgeen hun waarneming kan hebben beïnvloed. Naar het oordeel van het hof heeft een dergelijke mogelijke verwachting geen rol van betekenis gespeeld. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat aangenomen moet worden dat het risico op beïnvloeding van waarneming door verwachting toeneemt naar mate het te boordelen beeldmateriaal onduidelijker en dus meer multi-interpretabel is. In dit geval is het beeldmateriaal van relatief goede kwaliteit, gelijk hiervoor is overwogen. In de tweede plaats hebben de verbalisanten desgevraagd verklaard niet te hebben verwacht de verdachte en/of [naam] op de beelden te zullen zien. [verbalisant 2] wist zich nog te herinneren dat de vermelding van een oliespoor hem bracht tot de visualisatie van een plaats delict waarbij de daders zich de toegang tot het tankstation zouden hebben verschaft door met een auto een pui in te rijden.
Tot slot overweegt het hof dat de door de verbalisanten vastgestelde overeenkomsten tussen hetgeen zij waarnamen tijdens de controle en tijdens het bekijken van de beelden voldoende specifiek waren om tot herkenning te kunnen komen. Van belang is daarbij dat de herkenning niet slechts (het signalement van) de verdachte op zich betrof, maar de verdachte in combinatie met [naam] én met het markant geknoopte kleed. Die combinatie vergroot de specificiteit aanzienlijk. De kans dat een willekeurig ander duo met een geknoopt kleed voor de verdachte en [naam] zou worden aangezien, dan wel dat [naam], wiens herkenning niet is betwist, in de vijf kwartier tussen de controle en de inbraak de verdachte heeft verruild voor een andere dermate op de verdachte gelijkende handlanger acht het hof verwaarloosbaar klein.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat de herkenning van de verdachte als één van de daders van de onder 1 ten laste gelegde inbraak betrouwbaar is en kan bijdragen tot het bewijs.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1.
hij op 11 oktober 2007 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel van een benzinestation aan [straat] heeft weggenomen sigaretten, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
3.
hij op 17 september 2007 in de gemeente [gemeente] opzettelijk beledigend de politieambtenaren [politieambtenaren], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Nazi's".
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. en 3. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
1. Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
2. Eenvoudige belediging aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan inbraak bij een tankstation waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang hebben verschaft door middel van braak. Op de camerabeelden is duidelijk te zien dat verdachte en zijn mededader niets ontziend te werk gaan. Met veel geweld wordt de toegangsdeur volledig vernield waarna men in de kiosk een grote hoeveelheid sigaretten in de door hun meegebrachte 'draagzak' schuiven. Door aldus te handelen heeft verdachte het slachtoffer schade berokkend en een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer.
Tevens heeft verdachte, nadat hij staande werd gehouden door de politie ter controle, twee politieambtenaren beledigd. Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de opsporingsambtenaren van de politie, heeft het gezag van de politie ondermijnd en heeft de betreffende opsporingsambtenaren in hun goede eer en naam aangetast.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het verdachte betreffende uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister, d.d. 23 augustus 2010, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig wegens vermogensdelicten is veroordeeld.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten in samenhang met verdachtes justitieel verleden, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd en door de politierechter in eerste aanleg opgelegd, een passende sanctie.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter 's hof terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar eerste vordering in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze vordering worden toegewezen in voege als na te melden, één en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal worden bevrijd. Het hof zal de vordering tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Teruggave
Nu geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet zal het hof de teruggave gelasten van de in beslag genomen goederen, te weten een kruissleutel, een uitbeenmes, een tang (kleur groen), een schroevendraaier (kleur blauw) en twee schroevendraaiers (meerkleurig).
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 266, 267, 310 en 311, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 2. tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1. en 3. ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. en 3. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden en vijftien dagen;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen goederen, te weten een kruissleutel, een uitbeenmes, een tang (kleur groen), een schroevendraaier (kleur blauw), twee schroevendraaiers (meerkleurig);
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], gevestigd te [vestigingsplaats], tot een bedrag van vijfduizend vijfhonderdzes euro en eenenveertig cent;
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfduizend vijfhonderdzes euro en eenenveertig cent, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], gevestigd te [vestigingsplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tweeënzestig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. G. Dam en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier.