GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.036.750
(zaaknummer rechtbank 488369)
arrest van de vijfde civiele kamer van 21 september 2010
de vennootschap naar buitenlands recht [appellant],
gevestigd te Luxemburg,
appellante,
advocaat: mr. G.W.J.M. van Mierlo,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.A. van Snippenburg.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
26 oktober 2007, 14 maart 2008 en 16 januari 2009 die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) tussen appellante (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiseres in conventie, tevens gedaagde in reconventie en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie heeft gewezen; van het vonnis van
16 januari 2009 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 15 april 2009 [geïntimeerde] aangezegd van dat vonnis van
16 januari 2009 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen de somma van € 126.483,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 januari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans alle vorderingen van [appellant] zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, met het verzoek deze kosten op voet van artikel 233 Rv. uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.4 Ter zitting van 10 september 2010 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. G.W.J.M. van Mierlo, advocaat te Nijmegen, en [geïntimeerde] door mr. S.A. van Snippenburg, advocaat te Malden. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
[appellant] heeft de volgende grieven aangevoerd.
Grief I
Ten onrechte heeft de kantonrechter in zijn vonnis d.d. 16 januari 2009 onder rechtsoverweging 4.1 en 4.2 het volgende overwogen:
“Het verweer van de verste strekking houdt in dat [appellant] niet gerechtigd is tot de vordering, omdat die niet tot haar vermogen behoort: [geïntimeerde]’ voormalige werkgever Technographic is geen partij bij de overeenkomst waarbij de gepretendeerde vordering is overgedragen (de hiervoor onder 1.11 bedoelde koopovereenkomst).”
“[appellant] erkent de formele juistheid van dit verweer. [appellant] meent evenwel, dat dit verweer [geïntimeerde] niet kan baten omdat de tot levering strekkende verklaring van de cedent niet met zoveel woorden in de akte hoeft te zijn opgenomen. [appellant] verwijst naar het arrest van de Hoge Raad (NJ 2001, 662).”
Grief II
Ten onrechte heeft de kantonrechter (voorts) in rechtsoverweging 4.3 en 4.4 het volgende overwogen en beslist:
“Dit betoog ziet er evenwel aan voorbij, dat – ook indien het genoemde arrest in de door [appellant] voorgestane zin moet worden begrepen – dit niet afdoet aan de in artikel 3:84 lid 1 BW voor overdracht van een goed gestelde eis van een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken. Het mag dan zo zijn, zoals [appellant] betoogt, dat artikel 8 van de koopovereenkomst bedoeld is als akte in de zin van artikel 3:94 lid 1 BW, en dat [X], die bij overeenkomst handelend optreedt namens [appellant], tevens statutair directeur is van Technographic, maar in die akte is niet vermeld dat hij ook in laatstgenoemde hoedanigheid handelt. De akte behelst ook overigens geen verklaringen of handelingen van Technographic als de beschikkingsbevoegde rechtspersoon.”
en
“Het verweer van [geïntimeerde] dat de vordering deel uitmaakt van de failliete boedel van Technographic, treft dan ook doel. [appellant] was niet bevoegd over die vordering te beschikken, zodat artikel 8 van de koopovereenkomst de overdracht niet heeft kunnen bewerkstelligen. Dit leidt tot afwijzing van de vordering van [appellant] in conventie.”
Grief (bedoeld zal zijn:) III
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 16 januari 2009 onder rechtsoverweging 4.6 ten onrechte als volgt overwogen:
“[appellant] zal als ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen kosten worden begroot op nihil voor verschotten en twee punten a € 700,- volgens het liquidatietarief voor salaris gemachtigde, totaal € 1.400,-.”
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan vast de door de kantonrechter in rechtsoverweging 1.1 tot en met 1.12 vastgestelde feiten.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 In deze procedure verschillen partijen van mening over de vraag of Technographic B.V. (hierna: Technographic) haar vordering op [geïntimeerde] uit hoofde van schending van een exclusiviteits- en/of concurrentiebeding rechtsgeldig heeft gecedeerd aan [appellant] (voorheen genaamd [Q]). [geïntimeerde] betwist bovendien het bestaan, althans het beloop van deze vordering. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat van een rechtsgeldige cessie van de vordering door Technographic aan [appellant] geen sprake is geweest omdat, kort gezegd, een akte met daarin een verklaring of rechtshandeling van Technographic als de beschikkingsbevoegde rechtspersoon ontbrak.
5.2 [appellant] komt met haar grieven op tegen het hiervoor samengevatte oordeel van de kantonrechter. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Nu het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerde] is, dat geen rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden, zal deze rechtsvraag als eerste worden behandeld.
5.3 Overdracht van een goed vereist levering krachtens een geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken. Bij de titel moet het goed met voldoende bepaaldheid omschreven zijn (artikel 3:84 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). De titel is de rechtsgrond voor de overdracht; bij levering van vorderingen op naam (ook wel: cessie) is dat een overeenkomst. Juridische levering kent twee vereisten, te weten: 1) een meerzijdige rechtshandeling waarbij de vervreemder ter voldoening aan een daartoe strekkende rechtsplicht verklaart het goed te willen doen overgaan in het vermogen van de verkrijger, die zijnerzijds aanneemt, en 2) de leveringshandeling.
5.4 Levering van vorderingen op naam kan op twee manieren rechtsgeldig geschieden: conform artikel 3:94 lid 1 BW, door middel van een daartoe bestemde akte, onder mededeling daarvan aan de schuldenaar, of conform lid 3 van datzelfde artikel: door middel van een authentieke akte of een geregistreerde onderhandse akte. Cessie ingevolge artikel 3:94 lid 3 BW wordt ook wel aangeduid als ‘stille cessie’. Voor stille cessie lenen zich enkel rechten die op het tijdstip van de levering al bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding. Bovendien is nodig dat alsnog aan de schuldenaar wordt medegedeeld, alvorens het recht tegen hem wordt uitgeoefend. Bij cessie conform lid 1 van artikel 3:94 BW is de mededeling constitutief voor de totstandkoming van de cessie (met andere woorden: de cessie komt pas tot stand op het moment dat aan de schuldenaar is meegedeeld). Bij stille cessie is de mededeling (wel vereist voor uitoefening van het recht maar) niet constitutief voor de totstandkoming van de cessie. De mogelijkheid van stille cessie is in lid 3 van artikel 3:94 BW opgenomen bij wet van 30 juni 2004, in werking getreden op 1 oktober 2004.
Heeft Technographic haar vordering op [geïntimeerde] gecedeerd?
5.5 In het onderhavige geval stelt [appellant] zich op het standpunt dat ingevolge de koopovereenkomst van aandelen van 31 augustus 2004 (hierna: de koopovereenkomst) de vordering van Technographic op [geïntimeerde] is overgedragen door Technographic aan [appellant]. De leveringshandeling had plaats op 16 september 2004, door middel van het verlijden van de notariële akte van die datum (hierna: de leveringsakte). Vervolgens werd mededeling van de cessie gedaan aan [geïntimeerde] bij brief van 24 oktober 2006, aldus [appellant].
5.6 [geïntimeerde] betwist dat een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden, onder meer omdat Technographic geen partij was bij de koopovereenkomst en bij de leveringsakte, en omdat uit de tekst van de koopovereenkomst geen cessie blijkt zodat een geldige titel ontbreekt. Voorts betwist hij dat aan hem als schuldenaar mededeling is gedaan en wijst hij erop dat op het moment dat [appellant] aanmerkt als het tijdstip van de mededeling aan hem als schuldenaar, Technographic reeds in staat van faillissement verkeerde en dus niet meer beschikkingsbevoegd was.
5.7 Het hof overweegt als volgt. Bij pleidooi heeft [appellant] zich expliciet beroepen op stille cessie als bedoeld in artikel 3:94 lid 3 BW. Het hof wijst er op dat de koopovereenkomst dateert van 31 augustus 2004. De leveringsakte, waarmee volgens [appellant] de levering van het vorderingsrecht werd bewerkstelligd, werd op 16 september 2004 verleden. De gewijzigde wet, waarbij stille cessie mogelijk werd is pas in werking getreden op 1 oktober 2004, derhalve 14 dagen nádat de levering van de vordering al voltooid zou zijn. Dat staat een succesvol beroep van [appellant] op stille cessie in dezen in de weg.
5.8 Naar het oordeel van het hof is de vordering van Technographic niet via stille cessie overgedragen aan [appellant]. Daartoe is ook het volgende van belang. Artikel 8 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“De vennootschap heeft een juridisch geschil met een voormalig werknemer, de heer Peeters. De procedure zal worden voortgezet door verkoper. De kosten van deze procedure zullen geheel voor rekening komen van verkoper. Mogelijke toekomstige baten uit deze procedure zullen geheel toekomen aan verkoper.
De vennootschap is gehouden verkoper onvoorwaardelijk die medewerking te verlenen en al die informatie en stukken ter hand te stellen die verkoper in het kader van de procedure noodzakelijk acht.”
5.9 Uit dit artikel blijkt naar het oordeel van het hof in ieder geval dat de bedoeling van partijen ([appellant] als verkoper en Engian Holding B.V. (hierna: Engian) en [Y] als kopers) was, dat de kosten van de reeds lopende procedure tegen [geïntimeerde] voor rekening van [appellant] zouden komen en dat eventuele opbrengsten uit die procedure zouden toekomen aan [appellant]. Anders dan [appellant] betoogt, blijkt uit de koopovereenkomst echter niet zonder meer dat de vordering die inzet van de procedure vormt wordt verkocht of overgedragen. Belangrijker is echter nog, dat noch uit dit artikel, noch uit de koopovereenkomst als geheel, blijkt dat Technographic – een rechtspersoon, dus een zelfstandig rechtssubject – heeft bedoeld haar vordering op [geïntimeerde] over te dragen aan [appellant]. De koopovereenkomst is niet (mede) ondertekend door Technographic, zodat deze overeenkomst geen verklaring of rechtshandeling van Technographic kan bevatten. De koopovereenkomst vormt derhalve geen rechtsgeldige titel voor de cessie.
5.10 Bij de leveringsakte – waarmee volgens [appellant] de cessie werd bewerkstelligd – is Technographic evenmin partij. Deze akte ziet op de levering door [appellant] van de aandelen in (onder andere) Technographic aan Engian en [Y], ter uitvoering van de koopovereenkomst. De overdracht van de aandelen in het kapitaal van een rechtspersoon laat echter de vorderingsrechten die aan die rechtspersoon zelf toebehoren onverlet.
5.11 Kortom, de akte die volgens [appellant] tot levering van de vordering van Technographic aan haarzelf moet strekken, voldoet niet aan de minimaal daaraan te stellen vereisten. Het beroep dat [appellant] in dit verband doet op jurisprudentie van de Hoge Raad kan haar in dezen niet baten. In de uitspraak van 16 mei 2003 (NJ 2004, 183) oordeelt de Hoge Raad dat de inhoud van een akte van cessie niet alleen volgt uit hetgeen in de akte zelf is opgenomen, maar ook uit hetgeen partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dat geval ging het echter uitsluitend om onduidelijkheid omtrent de omvang en het beloop van de vorderingen die werden overgedragen, niet over de bij de cessie betrokken (rechts)personen. Ook de uitspraak van de Hoge Raad van
29 juni 2001 (NJ 2001, 662) die [appellant] aanhaalt heeft niet de onderhavige casuspositie als uitgangspunt, omdat niet ter discussie stond dat het geregistreerde stuk door de – voorheen fiduciair cedent, na invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek – stil pandgever was ondertekend.
5.12 Dat, zoals [appellant] stelt, een cessieakte niet ondertekend hoeft te zijn door zowel de cedent als de cessionaris is juist, aanvaarding door de cessionaris kan ook mondeling geschieden (HR 30 november 1956, NJ 1957, 81). Dat laat onverlet dat waar in artikel
3:94 BW een akte wordt vereist, die akte tenminste de tot levering strekkende verklaring van de vervreemder – in casu Technographic – dient in te houden.
5.13 Het hof sluit niet uit dat de belanghebbende natuurlijke personen, betrokken bij Technographic en [appellant], wel een overgang van het vorderingsrecht van Technographic op [appellant] hebben beoogd, maar zij hebben verzuimd deze overdracht juridisch adequaat vorm te geven, zodat een rechtsgeldige cessie van de vordering niet heeft plaatsgevonden.
5.14 Nu [appellant] stelt dat mededeling van de cessie heeft plaatsgevonden op
26 oktober 2006, nu tussen partijen niet in geschil is dat Technographic in staat van faillissement verkeerde vanaf 31 augustus 2005 en niet is gesteld of gebleken dat de curator namens Technographic heeft meegewerkt aan de levering van de vordering van Technographic aan [appellant], kan geen sprake zijn geweest van cessie als bedoeld in artikel 3:94 lid 1 BW. In dat geval zou mededeling immers een constitutief vereiste voor de totstandkoming van de cessie zijn geweest, en op het moment van de mededeling was Technographic niet langer bevoegd over haar vermogensbestanddelen te beschikken (artikel 23 Faillissementswet). Op grond van artikel 3:84 BW is voor overdracht van een goed levering nodig krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.
5.15 De slotsom is dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen) van 16 januari 2009;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 7.896,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 262,- voor griffierecht;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, G.P.M. van den Dungen en C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2010.