ECLI:NL:GHARN:2010:BN8457

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.081
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bosch
  • A. Tjallema
  • J. Schipmölder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging machtiging uithuisplaatsing minderjarige in verband met niet geldig indicatiebesluit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [het kind]. De gezinsvoogdijinstelling, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, had in eerste aanleg een verzoek ingediend om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, welke door de kinderrechter op 24 juni 2010 was afgewezen. De gezinsvoogdijinstelling stelde dat de verlenging noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [het kind]. De vader en de stiefmoeder van [het kind] hebben het verzoek bestreden en verzocht om afwijzing van het beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de gezinsvoogdijinstelling niet in staat was om een geldig indicatiebesluit over te leggen, wat een vereiste is volgens artikel 1:261 lid 2 BW. Ondanks dat het hof de gezinsvoogdijinstelling de kans heeft gegeven om alsnog een geldig indicatiebesluit te overleggen, voldeed het aangeleverde besluit niet aan de wettelijke eisen. Het hof heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing terecht was, omdat het verzoek niet voldeed aan de dwingende bepalingen van de wet.

De zaak is behandeld ter zitting op 17 augustus 2010, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren, inclusief de advocaten van de gezinsvoogdijinstelling, de vader, de stiefmoeder en de moeder. Het hof heeft de argumenten van alle partijen overwogen, maar heeft uiteindelijk besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Dit betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] niet wordt verlengd, wat een belangrijke beslissing is in het kader van de bescherming van de minderjarige.

Uitspraak

Beschikking d.d. 16 september 2010
Zaaknummer 200.071.081
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,
gevestigd te Diemen,
appellante,
hierna te noemen: de gezinsvoogdijinstelling,
tegen
1. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de stiefmoeder,
2. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te [plaats],
hierna te noemen: de vader,
geïntimeerden,
advocaat mr. T.H. Dijkstra,
kantoorhoudende te Zwolle.
Belanghebbende:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder;
advocaat mr. H. de Jong,
kantoorhoudende te Burgum.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 24 juni 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, voor zover hier van belang, het verzoek van de gezinsvoogdijinstelling om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van de minderjarige [het kind] (hierna: [het kind]), geboren op [2005], te verlengen, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 27 juli 2010, heeft de gezinsvoogdijinstelling verzocht de beschikking van 24 juni 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende alsnog de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [het kind] uit te spreken (het hof begrijpt: de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [het kind] te verlengen) voor de periode gelijk aan de termijn van de ondertoezichtstelling, overeenkomstig het verzoek in eerste aanleg.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 12 augustus 2010, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht het beroep van de gezinsvoogdijinstelling af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 13 augustus 2010, hebben de stiefmoeder en de vader het verzoek bestreden en verzocht het beroep van de gezinsvoogdijinstelling af te wijzen en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 2 augustus 2010 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
Ter zitting van 17 augustus 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn mevrouw S. Wever-Braakhuis, mevrouw A.G.M. Weevers en mevrouw S.W. Vaes namens de gezinsvoogdijinstelling, de stiefmoeder en de vader, bijgestaan door mr. Dijkstra, de moeder, bijgestaan door mr. De Jong, en mevrouw H.L. Meijer namens de raad.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. Het hof heeft de gezinsvoogdijinstelling in de gelegenheid gesteld (alsnog) het indicatiebesluit met betrekking tot [het kind] aan het hof over te leggen. Op 18 augustus 2010 is een Voorblad Indicatiebesluit ten aanzien van [het kind] (met bijlagen) op de griffie van het hof binnengekomen.
De stiefmoeder en de vader en de moeder hebben de gelegenheid gehad om op de inhoud hiervan te reageren vóór 28 augustus 2010. De moeder heeft gereageerd bij brief van 23 augustus 2010, de stiefmoeder en de vader bij brief van 26 augustus 2010 met bijlagen. Op die bijlagen heeft het hof geen acht geslagen nu zij na sluiting van de behandeling van de zaak zijn binnengekomen zonder dat het hof daarom verzocht had. Het hof heeft de gezinsvoogdijinstelling in de gelegenheid gesteld om binnen één week na 27 augustus 2010 op deze brieven te reageren, op welke reactie de stiefmoeder en de vader en de moeder gedurende een week na ontvangst hiervan mochten reageren. De gezinsvoogdijinstelling heeft gereageerd bij brief van 30 augustus 2010 met bijlage. Op deze brief met bijlage heeft de moeder per faxbericht van 2 september 2010 gereageerd.
De vaststaande feiten
2. Uit het huwelijk tussen de vader en de moeder is [het kind] geboren. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [het kind] belast. De vader en de moeder van [het kind] zijn gescheiden, waarna de vader is gaan samenwonen met zijn nieuwe partner, de stiefmoeder van [het kind]. [het kind] heeft sedert begin 2006 tot haar uithuis-plaatsing in maart 2010 bij de vader en de stiefmoeder gewoond, samen met [kind 1 van stiefmoeder], thans 16 jaar oud, en [kind 2 van stiefmoeder], thans 14 jaar oud, de twee kinderen van stiefmoeder. [het kind] woont sinds 25 juni 2010, zonder haar stiefzus en stiefbroer, weer thuis.
3. Bij beschikking van 28 december 2009 is [het kind] tot 28 december 2010 onder toezicht gesteld van de gezinsvoogdijinstelling. Tevens is de gezinsvoogdijinstelling bij beschikkingen van 26 maart 2010, 8 april 2010 en 25 mei 2010 gemachtigd om [het kind] tot 26 juni 2010 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs.
4. Op 22 maart 2010 heeft de gezinsvoogd een anonieme melding ontvangen vanuit het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) waarin vermoedens van seksueel misbruik van (onder meer) [het kind] worden uitgesproken. Ook was er eind 2007/ begin 2008 door het AMK al een melding gedaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader. Op 15 juni 2010 is de vader op verdenking van seksueel misbruik (van [kind 1 van stiefmoeder] en [kind 2 van stiefmoeder]) in verzekering gesteld en hij bevindt zich sindsdien in voorarrest.
Procedure in eerste instantie
5. Bij inleidend verzoekschrift van 17 juni 2010 heeft de gezinsvoogdijinstelling de rechtbank verzocht de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van (onder meer) [het kind] te verlengen.
6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Bij deze beschikking is daarnaast ten aanzien van [kind 1 van stiefmoeder] en [kind 2 van stiefmoeder] de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing (in een AWBZ-instelling) verlengd met ingang van 26 juni 2010 tot 28 december 2010. Tegen voornoemde beslissing, voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de gezinsvoogdijinstelling om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [het kind] te verlengen, is het hoger beroep van de gezinsvoogdijinstelling gericht.
Ten aanzien van de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing
7. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
8. Involge artikel 1:261 lid 2 BW is een verzoek tot (verlenging van de duur van de machtiging tot) uithuisplaatsing gericht op effectuering van het (indicatie)besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (hierna: Wjz), nu de uithuisplaatsing in de onderhavige zaak betrekking heeft op zorg als bedoeld in artikel 5 lid 2 Wjz. Op grond van artikel 1:261 lid 2 BW dient bij het inleidende verzoekschrift tot (verlenging van de duur van de machtiging tot) uithuisplaatsing een indicatiebesluit worden overgelegd, hetgeen in de onderhavige zaak - voor zover valt na te gaan - niet is gebeurd.
Het hof heeft de gezinsvoogdijinstelling, gelet op het belang van [het kind], bij wijze van uitzondering, alsnog in de gelegenheid gesteld om een geldig indicatiebesluit over te leggen. De gezinsvoogdijinstelling heeft hierop een Voorblad Indicatie- besluit van 28 juli 2010 met bijlagen nagezonden. Dit Voorblad Indicatiebesluit met bijlagen voldoet echter niet aan de eisen zoals omschreven in artikel 6 Wjz, nu hierin de problemen of dreigende problemen van [het kind], de ernst en de mogelijke oorzaken daarvan en de in verband daarmee benodigde zorg en het met die zorg beoogde doel niet worden beschreven. Vervolgens heeft de gezinsvoogdij-instelling een indicatiebesluit van 28 juli 2010 aan het hof doen toekomen, waarin een en ander wel staat beschreven. Echter, dit indicatiebesluit ziet niet op de gevraagde uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg 24-uurs, maar op plaatsing in een medisch kleuterdagverblijf. Nu de gezinsvoogdijinstelling - na herhaaldelijke verzoeken hiertoe - heeft nagelaten om alsnog een geldig en ter zake dienend indicatiebesluit over te leggen, zal het hof de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de gezinsvoogdij-instelling om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [het kind] te verlengen, dan ook moeten bekrachtigen, aangezien dit verzoek aldus niet voldoet aan de dwingende bepaling van artikel 1:261 lid 2 BW.
9. Het hof hecht er aan ten overvloede het volgende te overwegen. Indien het hof aan een inhoudelijke beoordeling toegekomen zou zijn, acht het hof het aannemelijk dat dan het ernstige vermoeden van seksueel misbruik, althans van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen het gezin, de (daaruit volgende) onveilige gezinssituatie, de ontkennende houding van de stiefmoeder en de vader, de twijfels ten aanzien van de pedagogische vaardigheden van de stiefmoeder en de vader en de zorgen ten aanzien van het gedrag en de ontwikkeling van [het kind], voldoende aanleiding zouden zijn geweest om - in het belang van haar verzorging en opvoeding en tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid - de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [het kind] te verlengen.
Slotsom
10. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de gezinsvoogdijinstelling om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien v[het kind]het kind], geboren op [2005], te verlengen.
Aldus gegeven door mrs. Bosch, voorzitter, Tjallema en Schipmölder, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 16 september 2010 in het bijzijn van de griffier