Parketnummer: 21-002576-09
Arrest van de enkelvoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 27 mei 2009 in de strafzaak tegen
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 mei 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr G.J. Gerrits, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2008 te Elst, gemeente Overbetuwe, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "je moet uitkijken dat ik je niet
doodsteek", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde een verklaring heeft afgelegd zonder dat hij voorafgaand aan dat verhoor in de gelegenheid is gesteld een raadsman te consulteren. De raadsman verwijst hierbij naar de uitspraak van het EHRM gewezen op 27 november 2008, 36391/02 (Salduz v. Turkije), en concludeert dat de afgelegde verklaring van verdachte niet tot het bewijs gebezigd mag worden.
Het hof stelt vast dat hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht juist is. Het hof zal de verklaring van verdachte niet voor het bewijs bezigen.
De raadsman heeft voorts naar voren gebracht dat de andere bewijsmiddelen, te weten de verklaringen van [aangever] en de getuige [getuige], onbetrouwbaar zijn. Zowel de herkenning van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep als de herkenning van verdachte kort na het gepleegde feit, zijn het resultaat van een enkelvoudige confrontatie, hetgeen onbetrouwbaar bewijs oplevert. Er had een meervoudige confrontatie dienen plaats te vinden. De herkenningen zijn derhalve niet bruikbaar voor het bewijs. Er resteert onvoldoende overtuigend bewijs, zodat vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de toelichting bij artikel 7 van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (Nota van toelichting, Staatsblad 2002, 46, p. 7) leidt het hof af dat de enkelvoudige confrontatie wordt toegestaan. Bovendien blijkt uit de arresten van de Hoge Raad dat de enkelvoudige confrontatie uitdrukkelijk niet wordt uitgesloten. De Hoge Raad laat het gebruik van resultaten van de enkelvoudige confrontatie toe (NJ 1996, 633; NJ 1993, 408) en onderschrijft de stelling dat de resultaten van de enkelvoudige confrontatie slechts als ondersteunend bewijs mogen dienen, niet (HR 30 oktober 2001, LJN AB3244).
De vraag die thans aan het hof voorligt, is of de resultaten van de enkelvoudige confrontatie in de onderhavige zaak voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Zowel de herkenning van verdachte door [aangever] en [getuige] ter terechtzitting in hoger beroep als de herkenning van verdachte kort na het gepleegde feit, acht het hof voldoende betrouwbaar. In beide gevallen is verdachte duidelijk herkend. Het hof ziet geen aanleiding om aan deze herkenningen te twijfelen, te meer daar de herkenningen door de aangever en de getuige niet op zichzelf staan, maar op elkaar aansluiten. Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 maart 2008 te Elst, gemeente Overbetuwe, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "je moet uitkijken dat ik je niet doodsteek".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte reeds twee maal eerder ter zake van bedreiging is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan bedreiging, zodat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) weken, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte, ook indien dat inhoudt begeleiding door Justitiële Verslavingszorg van Iriszorg te Arnhem, voor zover en zolang dat door genoemde instelling nodig wordt geacht.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van L. Gereke, griffier,
en op 4 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Aanvulling als bedoeld in artikel 365a juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering op het arrest van dit hof van 4 juni 2010 in de strafzaak tegen
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL079A/08-003434, gesloten en getekend op 19 april 2009 door [X], verbalisant van politie.
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [aangever]:
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood, gepleegd op 15 maart 2008 te Elst. Ik ben eigenaar van [A] te Elst. Ik bevond mij in [A]. Ik was samen met [getuige]. Er kwam een man de zaak binnen. Omstreeks 00.20 uur liep de man richting de uitgang. Ik vroeg de man of hij zijn biertje af wilde rekenen. Ik hoorde dat de man zei: “Je moet uitkijken dat ik je niet doodsteek”. Ik voelde mij op dat moment door deze man bedreigd. U laat mij nu een man zien die bij u achterin de dienstauto zit. Ik herken deze man als de man die mij zojuist bedreigd heeft.
2. De verklaring van [aangever] afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 21 mei 2010 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of de datum 15 maart 2008 wat zegt. Er was toen iets in [B]. U zegt mij dat ik aangifte heb gedaan van bedreiging op 15 maart 2008. Dat is lang geleden. Dat kan ik me herinneren. Dat was bij [A] in Elst tijdens een bruiloft, een besloten feest, in ons restaurant. Ik herken de verdachte nu, want hij is toen opgepakt door de politie. Volgens mij kwam hij dronken binnen. Hij vroeg het personeel om drank. Toen hebben we hem gevraagd of hij het restaurant wilde verlaten. Hij heeft toen tegen mij gezegd: “Ik maak je dood”. Ik voelde mij zeker bedreigd. De afstand tussen mij en verdachte was hooguit 3 meter, ik weet het niet zeker.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [getuige]:
Ik en [aangever] zijn eigenaren van [A] te Elst. Op 15 maart, tussen 00.00 en 00.30 uur, kreeg ik van [aangever] te horen dat ik een man in de gaten moest houden. Ik zag dat de man de zaak verliet. Ik zag dat [aangever] enkele keren tegen de man riep: “Meneer, ik krijg nog geld van u” of woorden van gelijke strekking. Vervolgens hoorde ik de man schreeuwen: “Kijk maar uit dat ik je niet steek” of woorden van gelijke strekking. De man kan de bedreiging tegen niemand anders geuit hebben dan [aangever], omdat hij degene was die telkens de man aansprak.
4. De verklaring van [getuige] afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 21 mei 2010 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Nu gaat wat dagen, verdachte herken ik nu als degene van [A]. Wij hadden toen een eigen zaak in Elst. Verdachte kwam bij ons in het restaurant. Hij bestelde consumpties en liep op een gegeven moment weg zonder af te rekenen. Hij werd lastig en heeft toen mijn partner bedreigd. Ik stond erbij. Hij zei iets van: “Ik maak je kapot”. Ik stond op twee tot drie meter afstand. Wat hij zei, was goed te verstaan.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [verbalisanten]:
[Verdachte] werd op 15 maart 2008 te 00.25 uur aangehouden op de openbare weg, [straat 1] te Elst. Aanhouding vond plaats naar aanleiding van het volgende. Door personeel van hotelcafé [A] in Elst werd de melding gedaan dat een klant zojuist het café had verlaten zonder te betalen. Toen hij hierover door het personeel werd aangesproken, werd het personeel met de dood bedreigd. De klant dreigde ze dood te steken. Omdat ze bang waren dat de klant zijn dreigement uit zou voeren, hebben zij de politie gewaarschuwd. Wij, verbalisanten, kregen een signalement van de verdachte door. Deze manspersoon was lopend vertrokken vanaf [straat 2] richting [straat 1]. Wij bevonden ons tijdens de melding in Elst en waren snel ter plaatse. Wij zagen op de hoek van [straat 1] een manspersoon staan die zowel met het uiterlijk als de door hem gedragen kleding aan de beschrijving voldeed. Het betrof de ons ambtshalve bekende [verdachte]. Wij spraken de verdachte aan. Wij hoorden en zagen dat de verdachte onder invloed van drank was. Wij roken dat de adem van de verdachte riekte naar alcohol. Wij zagen dat hij onvast ter been was. Verdachte sprak wartaal en gedroeg zich uitbundig. Verdachte werd medegedeeld dat hij was aangehouden als verdachte van bedreiging en openbare dronkenschap.