Beschikking d.d. 28 september 2010
Zaaknummer 200.052.736
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
voormalig advocaat mr. W. Geersen-Janssen, kantoorhoudende te Zwolle,
thans advocaat mr. J.P. van Dijk, kantoorhoudende te Dedemsvaart.
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.M. Redert, kantoorhoudende te Utrecht.
Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikkingen uitgesproken op 9 juli 2008 en 23 september 2009 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 23 december 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 23 september 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt bepaald zoals in het beroepschrift is omschreven, hetgeen als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd, althans dat het hof de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in goede justitie bepaalt.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 23 maart 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep althans dit beroep af te wijzen en de beschikking van 23 september 2009 te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling van de gronden.
Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 23 september 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende:
I. te bepalen dat de aan de woning verbonden lasten vanaf 26 maart 2007, althans vanaf een datum in goede justitie te bepalen, uitsluitend en alleen voor rekening van de man dienen te komen;
II. voorwaardelijk, voor het geval het hof van oordeel is dat de vrouw verplicht is mee te betalen aan de aan de woning verbonden lasten, te bepalen dat de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding dient te voldoen die gelijk is aan de door de vrouw aan de man c.q. aan de hypotheekverstrekker te betalen last, althans een bedrag in goede justitie te bepalen;
III. te verklaren voor recht dat de kosten van de gemeente voor opslag van de inboedelgoederen, zoals vast te stellen door de gemeente, aan de zijde van de man zijn opgekomen en voor zijn rekening dienen te blijven.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 mei 2010, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief, met bijlagen, van 16 juli 2010 van mr. Redert, een brief, met bijlagen, van 16 juli 2010 van mr. Van Dijk, een faxbericht van 28 juli 2010 van mr. Van Dijk en een faxbericht van 28 juli 2010 van mr. Redert.
Ter zitting van 29 juli 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn mr. Van Dijk en mr. Redert. De man en de vrouw zijn niet in persoon verschenen.
Vaststaande feiten
1. Partijen zijn op 5 juli 1997 in de gemeente Zwolle in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2. De samenwoning tussen partijen is op 26 maart 2007 beëindigd.
3. Op 18 juni 2007 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend, waaronder een voorziening met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
4. Op 24 augustus 2007 heeft de vrouw een verzoek tot opheffing van de huwelijksgoederengemeenschap ingediend.
5. Bij beschikking van 30 oktober 2007 is de huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw opgeheven.
6. Bij beschikking van de rechtbank van 9 juli 2008 is tussen partijen onder andere de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand op 4 november 2008.
7. De beslissing over - onder meer - de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is in de beschikking van 9 juli 2008 aangehouden.
8. De rechtbank heeft in de beschikking waarvan beroep de (wijze van) verdeling van de tussen partijen bestaand hebbende, reeds opgeheven gemeenschap vastgesteld.
Het oordeel van het hof
9. Zoals ter zitting van 29 juli 2010 aan de orde is gesteld, dient het hof eerst te beoordelen of de vaststelling van de verdeling van de tussen partijen bestaand hebbende, reeds opgeheven gemeenschap in het onderhavige geval aanhangig dient te worden gemaakt door middel van een dagvaardings- of een verzoekschriftenprocedure, een vraag die ook de rechtsingang in hoger beroep betreft en derhalve ook in hoger beroep ambtshalve moet worden beantwoord.
10. In beginsel dient een vordering tot verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap bij dagvaarding te worden ingesteld. Slechts in de gevallen ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit, kan een vordering tot verdeling met een verzoekschrift worden ingeleid. Het hof zal onderzoeken of in het onderhavige geval sprake is van een uitzondering op de hoofdregel dat een vordering tot verdeling bij dagvaarding dient te worden ingeleid.
11. Op grond van artikel 827 Rv kan een verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap worden ingeleid met een verzoekschrift als de verdeling wordt verzocht als nevenvoorziening bij een echtscheiding. Deze uitzonderingsbepaling heeft betrekking op de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap die door echtscheiding wordt ontbonden. Hoewel de vrouw op 18 juni 2007 een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend, waarbij zij als nevenvoorziening de vaststelling van de verdeling heeft verzocht, is het hof van oordeel dat de verdeling in het onderhavige geval niet kan worden ingeleid met een verzoekschrift. De vordering tot verdeling is immers niet meer een sequeel van de echtscheiding, nu de huwelijksgoederengemeenschap reeds is ontbonden door de beschikking van de rechtbank van 30 oktober 2007 tot opheffing van de gemeenschap tussen partijen.
12. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:99, tweede lid, BW kan een verdeling ook worden ingeleid met een verzoekschrift als de vordering tot verdeling wordt ingesteld tezamen met een verzoek tot opheffing van de huwelijksgoederengemeenschap. Deze uitzonderingsgrond doet zich in het onderhavige geval eveneens niet voor, aangezien de vordering tot verdeling niet met het verzoek tot opheffing van de gemeenschap is ingediend.
13. Het vorenstaande betekent dan ook dat de vrouw de procedure om te komen tot een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bij dagvaarding had behoren in te leiden.
14. De vaststelling dat de procedure in hoger beroep en in eerste aanleg niet met een verzoekschrift maar met een dagvaarding had moeten worden ingeleid, dient te leiden tot toepassing van de wisselbepaling van artikel 69 Rv. Op grond van dit artikel is het hof gehouden de zaak door te leiden naar de dagvaardingsprocedure.
Dit betekent dat de zaak moet worden verwezen naar de rol voor dagvaardingszaken waar de zaak zal worden ingeschreven zo nodig onder toekenning van een nieuw nummer. Het hof ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om overeenkomstig het bepaalde in artikel 69 lid 1 Rv- de vrouw te bevelen haar verzoekschrift te verbeteren of aan te vullen hoewel het verzoekschrift geen exploot is en daarin ook een aantal formaliteiten voorgeschreven voor de dagvaardingsprocedure ontbreken. Deze formaliteiten strekken ertoe de gedaagde partij door aanzegging van het hoger beroep tegen de uitspraak op de hoogte te brengen en deze op te roepen om op een bepaalde dag en tijd in dat aangezegde hoger beroep bij de rechter te verschijnen (en hem daarbij te wijzen op de wijze waarop dat kan en op de gevolgen van het niet verschijnen). Gezien de huidige stand van zaken in hoger beroep, waarin de man in de procedure is verschenen en onder meer een verweerschrift heeft ingediend, acht het hof een dergelijke verbetering of aanvulling op deze punten niet zinvol.
15. De vorenbedoelde verwijzing zal geschieden met het bevel dat de procedure in de stand waarin deze zich thans bevindt, zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure waarbij partijen, gelet op artikel 69 lid 4 Rv, de gelegenheid zullen hebben hun stellingen aan te passen aan de dan toepasselijke procesregels.
Slotsom
16. Het hof zal beslissen als hierna te melden.
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 12 oktober 2010 voor beraad partijen (akte, pleidooi, arrest);
beveelt dat de procedure in de stand waarin deze zich thans bevindt, zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Jonkman (voorzitter), Breemhaar en Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 september 2010 in bijzijn van de griffier.