ECLI:NL:GHARN:2010:BN9738

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.072.132/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Kuiper
  • M. de Hek
  • W. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling voor een ondernemer met onaanvaardbare risico's

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 30 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor een ondernemer, hierna te noemen [appellant]. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder op 12 augustus 2010 het verzoek van [appellant] om de schuldsaneringsregeling toe te passen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de schulden van [appellant] waren ontstaan door het nemen van onaanvaardbare risico's, en dat hij onvoldoende alert was geweest op de looptijd van zijn werkkapitaalkrediet bij de ING Bank.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Het hof heeft de argumenten van [appellant] overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank een onjuist criterium had gehanteerd. Het hof benadrukte dat ondernemen inherent risico's met zich meebrengt en dat niet alle schulden die uit deze risico's voortvloeien automatisch als niet te goeder trouw kunnen worden aangemerkt.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] in de vijf jaren voorafgaand aan zijn verzoekschrift voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan, waaronder de kredietcrisis die zijn onderneming heeft getroffen. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met de opdracht de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Zwolle-Lelystad te verwijzen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de goede trouw van ondernemers in het kader van de schuldsaneringsregeling, waarbij alle relevante omstandigheden in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

Arrest d.d. 30 september 2010
Zaaknummer 200.072.132
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest in de zaak van
[appellant],
wonende te Emmeloord,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H. Hulshof, kantoorhoudende te Emmeloord.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 12 augustus 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, het verzoek van [appellant] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem uit te spreken, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2010, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen alsnog op hem van toepassing te verklaren.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 22 september 2010 is de zaak behandeld. Verschenen is [appellant], bijgestaan door zijn advocaat.
De beoordeling
Aanduiding van het geschil
1. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] afgewezen op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, van de Faillissementswet (hierna: Fw). Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de schulden die door het nemen van risico’s zijn ontstaan en onbetaald zijn gelaten als niet te goeder trouw worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank - samengevat - dat [appellant] had moeten of behoren te weten dat zijn krediet in beginsel als einddatum 27 december 2008 had. Volgens de rechtbank lag het op de weg van [appellant] zelf om bij de ING Bank te informeren of zijn werkkapitaalkrediet na het verstrijken van de looptijd zou worden gecontinueerd, temeer nu zijn gehele bedrijfsvoering afhankelijk was van het werkkapitaalkrediet. Naar het oordeel van de rechtbank is [appellant] onvoldoende alert geweest.
2. [appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het oordeel
3. Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het ligt op de weg van de schuldenaar om dit aannemelijk te maken.
4. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of het onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest. Het hof neemt het volgende in aanmerking.
5. De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw overwogen dat ondernemen naar zijn aard meebrengt dat risico's worden aangegaan. Volgens de rechtbank geldt in het algemeen dat schulden die zijn ontstaan door het nemen van risico's als niet te goeder trouw moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de wetgever er in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor gekozen geen onderscheid te maken tussen zakelijke en privé-schulden als het gaat om de toets ten aanzien van de vraag naar de goede trouw.
6. Naar het oordeel van het hof is het door de rechtbank gehanteerde criterium onjuist. Wanneer dit criterium juist zou zijn, zou dat in de praktijk betekenen dat zelfstandige ondernemers zelden of nooit te goeder trouw zijn. Ondernemen brengt immers naar zijn aard het nemen van risico's met zich mee. De Hoge Raad (hierna: HR) heeft bepaald dat het blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen niet gaat om de goede trouw als bedoeld in artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) of om de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in de artikelen 6:2 BW en 6:248 BW, maar om een gedragsmaatstaf, waarbij de rechter in een concreet geval met alle omstandigheden rekening kan houden (HR 12 mei 2005, NJ 2000, 567 en HR 26 januari 2001, NJ 2001, 178). Met de wijziging van de Faillissementswet per 1 januari 2008 is volgens de Minister van Justitie geen wijziging beoogd van de inhoud van het begrip goede trouw, zoals dat voorkwam in artikel 288, tweede lid, onder b, Fw (oud). Dit betekent dat het bij een verzoek van een ondernemer tot toepassing van de schuldsaneringsregeling gaat om de vraag of de ondernemer, alle omstandigheden in betrekking nemende, onaanvaardbare risico's heeft genomen. In het onderhavige geval overweegt het hof hiertoe als volgt.
7. [appellant] is in november 2004 een eenmanszaak gestart en heeft daarvoor een werkkapitaalkrediet verkregen van de ING Bank. In zijn beroepschrift betwist [appellant] dat hij onvoldoende alert zou zijn geweest op de looptijd van het krediet. [appellant] is van mening dat er voor hem geen aanleiding bestond om rekening te houden met een volledige terugschroeving van het verleende krediet. Het hof is van oordeel dat [appellant] wel had kunnen voorzien dat zijn werkkapitaalkrediet in januari 2009 beëindigd zou worden. In de door [appellant] ondertekende offerte van 27 februari 2007 staat immers duidelijk dat het krediet op 1 januari 2009 met € 37.500,-- - derhalve tot nihil - zou worden verlaagd. De door [appellant] aangevoerde stellingen dat er in de offerte een looptijd van de kredietfaciliteit van onbepaalde tijd werd vermeld en dat hij noch door de ING Bank noch door zijn accountmanager er op is gewezen dat deze vermelde duur niets inhield, dat er niet letterlijk 'nihil' in de offerte stond en dat hij de nihilstelling door alle andere gestelde voorwaarden niet had begrepen, doen hier niet aan af. Daar komt bij dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de onderneming in 2008, met name in het laatste kwartaal, minder goed liep. De stelling van [appellant] in zijn beroepschrift dat er over het gehele jaar genomen nog geen terugval in de omzet was te zien, doet hier niet aan af. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] immers aangegeven dat hij zelf zijn onderneming iets later zou hebben beëindigd, maar dat de bank het proces heeft versneld. Daaruit volgt dat ook in de visie van [appellant] in het laatste kwartaal van 2008 sprake was van een trendbreuk. Naar het oordeel van het hof had [appellant] met deze wetenschap al eerder maatregelen kunnen en dienen te nemen. Dit heeft hij echter niet gedaan en toen het krediet in januari 2009 werd beëindigd, zijn de schulden van [appellant] nog verder opgelopen.
8. Dit betekent naar het oordeel van het hof echter niet zonder meer dat de huidige schulden van [appellant] niet te goeder trouw zijn ontstaan of onbetaald gebleven. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is namelijk gebleken dat ten tijde van de nihilstelling van het krediet [appellant] reeds schulden had die niet door het nemen van onaanvaardbare risico’s waren ontstaan. De schulden van [appellant] betreffen uitsluitend zakelijke schulden, die bij het drijven van een onderneming horen. Daar komt bij dat [appellant] destijds een ondernemingsplan heeft ingediend bij de ING Bank en dat de onderneming de eerste jaren direct goed liep. De onderneming is met name door de kredietcrisis in de problemen gekomen. Dat door de onachtzaamheid van [appellant] ten aanzien van de mogelijkheid dat het krediet bij de ING Bank daadwerkelijk zou kunnen worden beëindigd, evenwel extra schulden zijn ontstaan, is niet aannemelijk geworden.
9. Gelet op vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of het onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend.
10. Naar het oordeel van het hof valt tevens niet te verwachten dat [appellant] zijn verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling niet zal nakomen, aangezien tijdens de terechtzitting in hoger beroep voldoende is gebleken van zijn inzet om de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen.
11. Nu voor het overige niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aan toewijzing van het verzoek van [appellant] in de weg staan, zal de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden uitgesproken.
Slotsom
12. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
spreekt ten aanzien van [appellant] voornoemd de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit;
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, ter uitvoering van die regeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, De Hek en Willems, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 30 september 2010 in bijzijn van de griffier.