parketnummer: 24-000804-09
parketnummer eerste aanleg: 07-602584-08
Arrest van 21 oktober 2010 van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 maart 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van de verdachte, mr. N.M. van Wersch, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waartegen het beroep is gericht
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een geldboete van € 600,-, subsidiair twaalf dagen vervangende hechtenis, zoals in dat vonnis is omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 600,-, subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 mei 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) een zekere [betrokkene] als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde deze ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, met geweld die politieambtena(a)r(en) van achteren vastpakte en (vervolgens) aan die politieambtena(a)r(en) trok (om te verijdelen, dat genoemd persoon werd opgebracht) en aldus het wegvoeren van genoemd persoon door eerstgenoemde politieambtena(a)r(en) heeft belet, belemmerd of verijdeld;
2.
hij op of omstreeks 15 mei 2008 in de gemeente [gemeente], toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden.
Verweren van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de groep personen waarin [betrokkene] zich bevond zich - voorafgaande aan het ten laste gelegde - niet schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van overlast en dat er derhalve geen sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van de Politiewet op grond waarvan de verbalisanten bevoegd waren van [betrokkene] inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht te vorderen.
De verbalisanten hebben derhalve niet gehandeld ter uitoefening van enige wettelijk aan hen opgedragen taak.
Er is aldus sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het wetboek van Strafvordering. Dit dient te leiden tot uitsluiting van alle bewijsmiddelen, nu al die bewijsmiddelen het rechtstreeks gevolg zijn van het onbevoegde optreden van de verbalisanten, hetgeen dient te leiden tot algehele vrijspraak, aldus de raadsman.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet vast staat dat het de verdachte was die de aanhouding van [betrokkene] belette of belemmerde, hetgeen eveneens tot vrijspraak moet leiden.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat, nu in de delictsomschrijving van feit 1 ontbreken de in de delictsomschrijving van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen woorden "enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift", het ten laste gelegde niet kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit, zodat de verdachte - in het geval van een bewezenverklaring - dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling van de verweren
I
Het verweer inzake de rechtmatigheid van het politieoptreden jegens [betrokkene] wordt verworpen.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen, door een zestal verbalisanten opgemaakt en gesloten op 16 mei 2008 (pv.nr. 2008035444-5), en op grond van de verklaringen van betreffende verbalisanten afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werden op 15 mei 2008, omstreeks 22.45 uur, door de meldkamer gedirigeerd naar de [straat] in [plaats] in verband met een melding van overlast van de jeugd. Het was de verbalisanten ambtshalve bekend dat een dergelijke overlast in deze straat en omgeving een regelmatig voorkomend probleem betrof. Op weg naar de melder en nabij de vermoedelijke "plaats delict", troffen de verbalisanten een groep jongeren aan.
Bij de groep werd afval en een geopend blikje bier aangetroffen. De jongeren werden aangesproken en verzocht weg te gaan. Aan dit verzoek is voldaan. Vervolgens hebben de verbalisanten een gesprek gevoerd met de melder die zijn beklag deed omtrent de overlast en tevens gewag maakte van het feit dat ook zijn buren hinder ondervonden.
Na het verlaten van de woning van de melder zagen de verbalisanten ter plaatse een groep van ongeveer zeven jeugdigen naderen vanuit de richting waarin de eerstgenoemde groep zich had verwijderd. De verbalisanten vermoedden dat deze (tweede) groep geheel of ten dele dezelfde jongeren betrof als de eerder weggestuurde groep.
Door deze tweede groep werd luidruchtig gepraat en geschreeuwd. De verbalisanten spraken de groep daarop aan. Enkele jongeren, onder wie [betrokkene], liepen tijdens dit aanspreken weg van de verbalisanten. Toen [betrokkene] door de hem achterna lopende verbalisant daarop werd aangesproken, begon hij zeer druk te praten en met zijn handen te zwaaien. Vervolgens is van [betrokkene], ter vaststelling van zijn identiteit, de inzage van een identiteitsbewijs gevorderd.
Het hof is van oordeel dat deze vordering onder de gegeven, hiervoor geschetste omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk was voor de uitoefening van de politietaak.
Daarbij wordt in aanmerking genomen de wetgeschiedenis van de Wet op de identificatieplicht, waaruit valt af te leiden dat de invoering van die plicht mede ten doel heeft beter te kunnen optreden tegen (met name) jongeren die in de openbare ruimte de openbare orde (dreigen te) verstoren of overlast veroorzaken. De identificatieplicht strekt er met name toe te voorkomen dat de betrokken jongeren kunnen wegduiken in de anonimiteit. De kennelijk bij de verbalisanten levende veronderstelling dat [betrokkene] in de hiervoor bedoelde zin heeft willen wegduiken, acht het hof, in aanmerking genomen de meergenoemde omstandigheden, gerechtvaardigd. Hetzelfde geldt voor de daarop gedane vordering tot identificatie
II
Het verweer, inhoudende dat niet vast staat dat het de verdachte was die de aanhouding van [betrokkene] belette of belemmerde, vind zijn weerlegging in de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen, waaronder eerdergenoemd proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2008.
III
Het hof stelt vast dat in de tenlastelegging van feit 1 inderdaad ontbreken de in de delictsomschrijving van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen woorden "enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift".
Het hof legt het onder 1 ten laste gelegde echter aldus uit dat deze woorden niettemin onderdeel uitmaken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Immers, uit de feitelijke omschrijving van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten:
"toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) een zekere [betrokkene] als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde deze ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau"
wordt voldoende duidelijk dat het hier gaat om een door politie-ambtenaren ondernomen handeling ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering, zijnde een wettelijk voorschrift in de zin van de delictsomschrijving. De tenlastelegging bevat derhalve alle bestanddelen van het delict waarop kennelijk wordt gedoeld. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 mei 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren een zekere [betrokkene] als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde deze ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, met geweld die politieambtenaren van achteren vastpakte en vervolgens aan die politieambtenaren trok om te verijdelen, dat genoemd persoon werd opgebracht en aldus het wegvoeren van genoemd persoon door eerstgenoemde politieambtenaren heeft belemmerd;
2.
hij op 15 mei 2008 in de gemeente [gemeente], toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
feit 1 -
opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren;
feit 2 -
wederspannigheid.
Strafbaarheid
Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het belemmeren van een aanhouding van een verdachte door de politie en heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan wederspannigheid.
De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de politiefunctionarissen en heeft het gezag van de politie ondermijnd. Door zich aldus te gedragen heeft de verdachte daarnaast de openbare orde verstoord en wezenlijk bijgedragen aan de geweldsescalatie.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juli 2010 blijkt dat de verdachte weliswaar niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, maar wel ter zake van strafbare feiten met een gewelddadig karakter.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete in het geval van de verdachte geen recht doet aan de ernst van de strafbare feiten. Met name het feit dat de verdachte heeft gemeend door fysiek optreden de politie in haar taakuitoefening te moeten belemmeren, rekent het hof hem zwaar aan. Het hof zal, uit een oogpunt van normhandhaving, een werkstraf opleggen, omdat deze straf meer recht doet aan de bewezen verklaarde feiten dan een geldboete.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende:
verklaart het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. P. Koolschijn en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Hielkema is buiten staat dit arrest te ondertekenen.