ECLI:NL:GHARN:2010:BO1945

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P10/0269
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing vordering tot verlenging gedragsbeïnvloedende maatregel en omzetting in jeugddetentie

In deze zaak heeft betrokkene beroep ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank Utrecht, die twee beslissingen omvatte: de afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de gedragsbeïnvloedende maatregel en de omzetting van deze maatregel in jeugddetentie voor de duur van acht maanden. Het hof heeft vastgesteld dat betrokkene ontvankelijk is in zijn beroep, ondanks dat in het algemeen een betrokkene geen belang heeft bij het instellen van beroep tegen een afwijzing van de verlengingsvordering. Het hof oordeelt dat de rechtbank in het tweede deel van haar uitspraak een onjuiste beslissing heeft genomen die nadelig is voor betrokkene. De rechtbank had de afwijzing van de vordering tot verlenging en de omzetting van de maatregel onlosmakelijk met elkaar verbonden, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen.

De gedragsbeïnvloedende maatregel was opgelegd voor de duur van één jaar en is ingegaan op 17 juni 2009. Betrokkene is op 19 mei 2010 in voorlopige hechtenis genomen, waardoor de maatregel gedurende twee maanden niet doorliep. Het hof heeft vastgesteld dat de maatregel nog van kracht was op het moment van de uitspraak. De rechtbank heeft echter de omzetting van de maatregel in jeugddetentie bevolen, terwijl deze bevoegdheid bij de officier van justitie ligt. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank onterecht heeft gehandeld.

Het hof heeft de behandeling van de zaak heropend en het onderzoek geschorst tot de terechtzitting van 7 december 2010. Betrokkene zal voor deze zitting worden opgeroepen, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman en ouders. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de rechten van de betrokkene in het strafrechtelijke proces.

Uitspraak

GBM P10/0269
Tussenbeslissing d.d. 11 oktober 2010
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonadres].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Utrecht van 21 juni 2010, houdende de afwijzing van vordering van de officier van justitie tot verlenging van de gedragsbeïnvloedende maatregel en de omzetting van deze maatregel in jeugddetentie voor de duur van 8 maanden.
Overwegingen:
Het hof dient zich eerst te buigen over de vraag of betrokkene ontvangen kan worden in zijn beroep tegen de beslissing van de rechtbank.
De beslissing van de rechtbank omvat feitelijk twee beslissingen:
1.de afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de gedragsbeïnvloedende maatregel en;
2.de omzetting van deze maatregel in jeugddetentie voor de duur van acht maanden
1.de afwijzing van de verlenging:
Om te kunnen bepalen of betrokkene belang heeft bij het beroep tegen de afwijzing van de verlenging van de maatregel, doet zich de vraag voor of de maatregel nog van kracht is.
De maatregel, opgelegd voor de duur van één jaar, is ingegaan op 17 juni 2009. Voor het aflopen van deze termijn is betrokkene op 19 mei 2010 - naar het hof aanneemt op grond van de beschikbare stukken - in voorlopige hechtenis genomen wegens verdenking van het plegen van een strafbaar feit op 11 maart 2010. Voor dit strafbaar feit is hij vervolgens door de rechtbank Utrecht op 21 juni 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten. Het onvoorwaardelijk strafdeel van twee maanden heeft hij aansluitend uitgezeten, zodat de maatregel gedurende deze twee maanden niet doorliep (artikel 77w, lid 8 Sr) en na afloop van deze twee maanden weer van kracht was.
In artikel 77wd Sr betreffende de verlenging van de maatregel is artikel 77u Sr van overeenkomstige toepassing verklaard, en daarmee de artikelen 502 Sv en 509q Sv. Dat houdt in dat de maatregel van kracht blijft zolang niet onherroepelijk op de vordering tot afwijzing is beslist.
Daarmee staat vast dat de maatregel nog van kracht is.
2.de omzetting van de maatregel in jeugddetentie voor de duur van 8 maanden
De rechtbank heeft op vordering van de officier van justitie in de uitspraak naast afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel tevens de omzetting van de maatregel in jeugddetentie voor de duur van acht maanden bevolen. De rechtbank heeft daarbij uit het oog verloren dat in gevolge artikel 77wc Sr juncto artikel 77p Sr de wetgever deze bevoegdheid heeft neergelegd bij de officier van justitie. De officier van justitie doet van zijn beslissing een kennisgeving uitgaan naar de veroordeelde en stelt in zijn kennisgeving het aantal dagen vervangende jeugddetentie vast. De veroordeelde heeft de mogelijkheid om van tegen deze kennisgeving binnen veertien dagen een bezwaarschrift in te dienen bij de rechtbank.
Nu de mogelijkheid tot omzetting zoals gegeven door de rechtbank niet bij wet is voorzien, zou strikt formeel geredeneerd kunnen worden, dat daarmee gegeven is dat de wet ook niet voorziet in het instellen van een rechtsmiddel tegen deze uitspraak en dat daarmee deze, weliswaar juridische onbevoegd gegeven beslissing, onherroepelijk is geworden. In deze opvatting zou de beslissing tot verlenging niet meer aan de orde kunnen komen; immers een omgezette maatregel kan niet meer verlengd worden. De advocaat-generaal heeft zich bij deze opvatting aangesloten en daarbij aangegeven dat de jeugdige daarmee ook in materieel opzicht niet is benadeeld omdat indien de juiste procedure zou zijn gevolgd de beslissing van de rechtbank uiteindelijk niet anders zou zijn geweest. Hiermee wordt miskend dat betrokkene en zijn raadman daarmee de kans is ontnomen om goed voorbereid en uitdrukkelijk de bezwaren gedurende de daarvoor toegestane tijd bij de rechtbank in te dienen. Bovendien kan worden gesteld dat betrokkene en zijn raadsman geen rekening hoefden te houden met de omstandigheid dat de rechtbank een juridisch niet toegestane omzetting zou gaan bevelen, en daarop ook niet anticiperend verweer hoefden te gaan voeren. Een en ander klemt te meer nu de termijn van de omzetting in acht maanden jeugddetentie niet duidelijk is onderbouwd. Artikel 77wc, lid 3 Sr bepaalt immers “wanneer een gedeelte van de gedragsbeïnvloedende maatregel ten uitvoer is gelegd, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid”. De maatregel was in het geval van betrokkene al deels ten uitvoer gelegd.
Van belang voor de termijn van de ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis is het moment waarop betrokkene niet meer naar behoren heeft meegewerkt aan de tenuitvoerlegging van de maatregel. Het gaat hier om tenuitvoerlegging van een vervangende hechtenis en niet om een tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde maatregel. Dat betekent dat het criterium voor de ten uitvoerlegging evenals bij de vervangende hechtenis bij een werkstraf niet gezocht moet worden in het plegen van een nieuw strafbaar feit, zoals in dit geval door betrokkene op 11 maart 2010. De terugmelding door de jeugdreclassering heeft pas op 4 juni 2010 plaatsgevonden omdat betrokkene op 19 mei 2010 in voorlopige hechtenis was genomen, waardoor er geen mogelijkheid meer was voor betrokkene om aan de tenuitvoerlegging van de maatregel mee te werken. Uit de aan het hof toegezonden stukken wordt niet zonder meer duidelijk of en in hoeverre de maatregel bij de eerder gedane vordering tot omzetting heeft stilgelegen. Indien de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie had willen overgaan, had in de kennisgeving de bepaling van de jeugddetentie moeten worden gegeven. Voor het hof is het niet duidelijk waarop de termijn van acht maanden is gebaseerd.
Het voorgaande in ogenschouw nemend komt het hof tot de volgende conclusie:
Tegen de beslissing tot verlenging staat hoger beroep open op grond van de artikelen 77wd juncto artikel 77u Sr en artikel 502 Sv. In het algemeen heeft betrokkene geen belang bij het instellen van beroep tegen een afwijzing van de verlengingsvordering van de gedragsbeïnvloedende maatregel door de rechtbank. In dit specifieke geval ziet het hof echter wel het belang van betrokkene bij dit beroep. Dit belang is gelegen in het oordeel van het hof dat de rechtbank in het tweede deel van haar uitspraak een in meerdere opzichten onjuiste beslissing heeft genomen, die voor betrokkene zeer nadelig is. In de overwegingen van de rechtbank zijn de beslissing tot afwijzing van de vordering tot verlenging en de beslissing tot het (ten onrechte) gegeven bevel tot omzetting onlosmakelijk met elkaar verbonden. Met andere woorden: in de overwegingen van de rechtbank is te lezen dat de rechtbank de vordering tot verlenging afwijst omdat het tot een bevel tot omzetting komt. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat betrokkene ontvankelijk is in het door hem ingestelde beroep tegen de uitspraak van de rechtbank.
Beslissing
Het hof:
Verklaart betrokkene [betrokkene] ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de rechtbank Utrecht van 21 juni 2010.
Heropent de behandeling van de zaak om vermelde redenen en schorst het onderzoek voor bepaalde tijd tot de terechtzitting van 7 december 2010 te 14:00 uur.
Beveelt de oproeping van betrokkene [betrokkene] voor dat tijdstip met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsman en de ouders van betrokkene.
Aldus gedaan door
mr G. Mintjes als voorzitter,
mr M.J. Stolwerk en mr A.P. Besier als raadsheren,
en drs. R. Vecht-van den Bergh en dr. W. van Kordelaar als raden,
in tegenwoordigheid van mr R. Hermans als griffier,
en op 11 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.
Mr A.P. Besier en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.