ECLI:NL:GHARN:2010:BO2759

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21.001244/10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Y.A.J.M. van Kuijck
  • R.C. van Houten
  • H.W. Koksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en herbeoordeling van doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte heeft op 13 augustus 2005 haar partner met meerdere messteken om het leven gebracht. In eerste aanleg werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van psychische overmacht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar niet in een acute noodsituatie verkeerde op het moment van de daad. De verdediging had primair vrijspraak bepleit, maar het hof achtte doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 807,99 toegewezen. Het hof hield rekening met de lange duur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en de impact van het delict op de nabestaanden.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001244-10
Uitspraak d.d.: 3 november 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van
2 maart 2006 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [plaats]
wonende te [woonadres]
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 oktober 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte terzake van doodslag zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 807,99, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag, subsidiair 16 dagen vervangende hechtenis, en dat de in beslaggenomen goederen aan verdachte zullen worden teruggegeven met uitzondering van de inbeslaggenomen telefoon en 13 gedrukte kaarten.
De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr G. Meijer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 13 augustus 2005, te [pleegplaats] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een man, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in het hoofd en/of in de hals(streek) en/of in de borst(streek) en/of elders in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 13 augustus 2005, te [pleegplaats], aan een man, genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (een of meer huid- en/of steekletsels, perforatie van de borstkas en/of van de linkerlong en/of van het middenschot en/of van het hartzakje en/of van het hart en/of van de mondbodem en/of van de weke delen van de hals en/of van het strottenhoofd en/of van de slokdarm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in het hoofd en/of in de hals(streek) en/of in de borst(streek) en/of elders in het lichaam te steken, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 13 augustus 2005, te [pleegplaats], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, mishandelend een man, te weten [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in het hoofd en/of in de hals(streek) en/of in de borst(streek) en/of elders in het lichaam heeft gestoken, waardoor die [slachtoffer] letsel en/of pijn heeft ondervonden, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft bekend dat zij op 13 augustus 2005 te [pleegplaats] haar toenmalige partner [slachtoffer] met een mes in het lichaam heeft gestoken. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit nu opzet niet kan worden bewezen doordat het verdachte ontbrak aan ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan.
Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval geweest. Hiervoor wordt verwezen naar verschillende door verdachte afgelegde verklaringen. Allereerst de verklaring die zij op 14 augustus 2005 omstreeks 13.44 uur tegenover de politie heeft afgelegd: “Ik liep naar de muur en pakte van de muur naast de tv een mes dat daar aan de muur hangt. Ik ben toen direct naar de slaapkamer gelopen…tot vlakbij het hoofd van [slachtoffer]. Ik ben op [slachtoffer] gaan insteken…Ik weet nog wel dat ik dacht: “Ik kan niet meer.” Ik kon de situatie niet meer aan. Direct hierna ben ik naar buiten gegaan met het mes in mijn handen. Ik was bang dat [slachtoffer] achter mij aan zou komen. En ik besefte dat ik dan aan de beurt zou zijn. Ik weet op dit moment echt niet precies wat zich in de slaapkamer heeft afgespeeld. Ik weet alleen dat ik [slachtoffer] gestoken heb.” Vervolgens de verklaring die verdachte op 16 augustus 2005 tijdens haar voorgeleiding bij de rechter-commissaris heeft afgelegd: “Ik wilde hem gewoon steken.” Voorts de verklaring van verdachte tegenover de politie op 8 september 2005 omstreeks 14.30 uur: “Toen ik het mes pakte, dacht ik dat het moest stoppen. Hij moest ophouden mij uit te schelden en te bedreigen. Toen ik hem stak, sliep hij. Het leek tenminste of hij sliep. Ik doe wel vaker dingen die ik automatisch doe. Het neersteken is natuurlijk niet automatisch gegaan.” En ten slotte de door verdachte ter zitting van het gerechtshof Leeuwarden op 23 mei 2008 afgelegde verklaring: “Er is mij verteld dat ik 13 à 14 keer heb gestoken. Toen mij dat verteld werd reageerde ik vol ongeloof. Ik geloof het nog steeds niet. Ik kan mij 3 à 4 keer herinneren en geef ook volmondig toe dat ik hem heb gestoken.…”.
Uit deze verklaringen volgt dat verdachte op het moment van steken, en ook kort daarvoor en erna, enig realiteitsbesef heeft gehad en ook besef heeft gehad van dat steken zelf en de mogelijk ernstige gevolgen daarvan, zoals het verlies van het leven van haar partner. Daaraan doet niet af dat verdachte volgens haar raadsman niet meer in staat was tot het maken van een rationele afweging.
Uit de wijze waarop verdachte meermalen met kracht heeft ingestoken op vitale delen van het lichaam van haar partner zoals hals en hart, volgt tevens dat zij, minst genomen in voorwaardelijke zin, de dood van haar partner heeft gewild. Het hof acht dan ook doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Niet bewezen is echter dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het in de tenlastelegging impliciet als subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 13 augustus 2005, te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente Reiderland opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een man, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in het hoofd en/of in de hals(streek) en/of in de borst(streek) en/of elders in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Primair heeft de verdediging een beroep op psychische overmacht gedaan en subsidiair op niet-toerekenbaarheid.
Voor psychische overmacht is vereist een drang waaraan door de verdachte geen weerstand kon worden geboden en redelijkerwijs ook geen weerstand behoefde te worden geboden.
Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de zittingen van dit hof en de rechtbank, in het bijzonder de multidisciplinaire rapportage d.d. 21 december 2007 van de deskundigen [naam psychiater], en [naam GZ-psycholoog], kan worden vastgesteld dat verdachte een ernstig getraumatiseerde vrouw is, die jarenlang seksueel is misbruikt, bedreigd en mishandeld. Zij heeft een posttraumatische stressstoornis ontwikkeld. Daarnaast is er ook sprake van alcohol- en cannabisafhankelijkheid, een dissociatieve stoornis niet anders omschreven en een borderlinestoornis met afhankelijke trekken. Verdachtes persoonlijkheidsproblematiek is een belangrijke factor geweest bij het zich niet onttrekken aan de gewelddadige relatie met het slachtoffer. Toenemende angsten speelden haar parten, niet in het minst de angst voor het verlies van haar eigen leven en dat van haar ongeboren kind uit een geheime relatie met een derde, welke zwangerschap snel zichtbaar zou worden. De dag van het delict liepen de spanningen en angsten verder op. Thuisgekomen van een bezoek aan vrienden werd verdachte volgens haar opnieuw bedreigd. Wat er na die thuiskomst tot aan het moment van het fatale gebeuren precies is gebeurd, is niet duidelijk geworden. Het is echter aannemelijk dat bij verdachte door een combinatie van factoren een zekere mate van bewustzijnsvernauwing werd geluxeerd en er sprake is geweest van een agressiedoorbraak.
Een acute noodsituatie, waarin voor verdachte geen andere oplossing restte dan het slachtoffer van het leven te beroven is echter niet aannemelijk geworden. Op het moment dat verdachte op het slachtoffer instak werd zij door hem niet bedreigd met fysiek geweld. Het slachtoffer lag in bed. Weliswaar was verdachte door haar persoonlijke situatie psychisch klem komen te zitten, in redelijkheid had zij er ook voor kunnen kiezen om de relatie met het slachtoffer te verbreken, hetgeen zij al eens eerder had gedaan, hulp te zoeken bij de politie en zonodig onder te duiken. Feitelijk had zij de mogelijkheid om bij het slachtoffer weg te gaan, temeer nu het slachtoffer vanaf februari 2004 gedetineerd zat. De keuze om het slachtoffer van het leven te beroven was buitenproportioneel. Het beroep op overmacht wordt dan ook verworpen.
Wel wordt de conclusie van de deskundigen [naam psychiater] en [naam GZ-psycholoog] overgenomen dat de combinatie van bovengenoemde stoornissen en de wisselwerking van het geheel van gevoelens en gedachten die daarmee samenhangen van bijzonder grote invloed op het handelen en de keuzevrijheid van verdachte zijn geweest ten tijde van het tenlastegelegde en dat verdachte met betrekking tot het tenlastegelegde (indien bewezen) moet worden beschouwd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft in eerste aanleg gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank te Groningen heeft bij vonnis van 2 maart 2006 verdachte op grond van psychische overmacht ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof te Leeuwarden heeft bij arrest van 20 juni 2008 de verdachte vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van opzet.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 9 maart 2010 de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof.
De advocaat-generaal heeft gevorderd zoals hiervoor is weergegeven.
Zoals overwogen komt het hof, anders dan de rechtbank, tot een strafoplegging.
Hierbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft haar partner met meerdere messteken om het leven gebracht. Dit feit heeft een schokkende uitwerking gehad op de nabestaanden van het slachtoffer aan wie onherstelbaar leed is toegebracht. Ook nu, vijf jaren na het gebeuren blijkt dat de dood van het slachtoffer nog steeds veel impact heeft op de naaste familieleden. Het hof is zich er van bewust dat voor de nabestaanden uit het oogpunt van vergelding een op te leggen vrijheidsberoving van het slachtoffer niet lang genoeg kan zijn, maar het hof dient bij zijn afweging over de duur en modaliteit van de op te leggen straf ook te betrekken de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het nemen van het leven van een ander is een strafbaar feit dat dermate ernstig is en voor de samenleving zo schokkend dat daarvoor veelal minimaal een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes jaren wordt opgelegd. Een dergelijke straf zou in beginsel ook voor dit delict op zijn plaats zijn geweest. Nu evenwel het feit verdachte slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend komt het hof tot een andere duur en modaliteit van de op te leggen gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de duur en de modaliteit is voorts het navolgende medebepalend.
Bij de straftoemeting wordt in het voordeel van de verdachte rekening gehouden
met het feit dat het leven van verdachte reeds vanaf jonge leeftijd werd gekenmerkt door een aaneenschakeling van krenkingen, (seksueel) misbruik, mishandelingen en gewelddadigheden en het feit dat verdachte ook in haar relatie met het slachtoffer door hem meermalen op grove wijze werd mishandeld.
Voorts wordt rekening gehouden met de lange duur van de behandeling van deze zaak. Verdachte is op 2 maart 2006 door de rechtbank ontslagen van alle rechtsvervolging. Van dit vonnis is het openbaar ministerie in beroep gekomen. Bij arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 20 juni 2008 is verdachte vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. Tegen dit arrest heeft het openbaar ministerie cassatie ingesteld. Op 9 maart 2010 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Leeuwarden vernietigd en de zaak ter afdoening op het bestaande hoger beroep verwezen naar het gerechtshof te Arnhem, waar op 20 oktober 2010 de zaak inhoudelijk is behandeld. Door de lange duur van de behandeling, welke zoals hierboven weergegeven niet aan verdachte is te wijten, heeft verdachte een groot aantal jaren in onzekerheid moeten verkeren, welke onzekerheid er toe heeft geleid dat zij nog geen begin heeft kunnen maken met het verwerken van het ook voor haar traumatisch gebeuren. Daarbij komt dat verdachte vanaf 14 augustus 2005 tot en met 2 maart 2006 in voorarrest heeft gezeten. Voorts is verdachte van 11 september 2007 tot en met 22 november 2007 opgenomen geweest in de Forensisch Psychiatrische Kliniek GGZ Drenthe, locatie Assen in verband met een multidisciplinair gedragskundig onderzoek.
Ook wordt rekening gehouden met het feit dat de persoonlijke situatie van verdachte in positieve zin blijkt te zijn gewijzigd. Verdachte heeft nu de zorg voor haar inmiddels vierjarig zoontje, welke zorg zij als stok achter de deur ziet om niet terug te vallen in alcohol- misbruik.
Tot slot is rekening gehouden met het feit dat verdachte nooit eerder onherroepelijk voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
Gelet op het bovenstaande is er onvoldoende reden om thans een hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd is er geen reden om de proeftijd van het voorwaardelijke strafgedeelte te beperken tot één jaar.
Beslag
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten kleding, groene agenda en zwart schrift zullen, aangezien het belang van strafvordering zich daartegen niet langer verzet, aan de verdachte worden teruggegeven.
De inbeslaggenomen telefoon en wenskaarten zullen, aangezien het belang van strafvordering zich daartegen niet langer verzet, aan de rechthebbenden worden teruggegeven.
Vordering tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 807,99. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte heeft de vordering inhoudelijk ook niet betwist.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 24c, 33, 33a, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 18 (achttien) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten kleding, een groene agenda en een zwart schrift.
Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de telefoon en wenskaarten.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [naam benadeelde partij], te betalen een bedrag van € 807,99 (achthonderdzeven euro en negenennegentig cent).
Verwijst de verdachte in de door benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [naam benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 807,99 (achthonderdzeven euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 (zestien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter,
mr R.C. van Houten en mr H.W. Koksma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.W. Jansink, griffier,
en op 3 november 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.