ECLI:NL:GHARN:2010:BO5040

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001566-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.M. van den Bergh
  • S.H. Wachter
  • P. Greve
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van noodweer bij mishandeling door groepsleider in observatiegroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1993 en wonende in een observatiegroep, was eerder vrijgesproken van zware mishandeling, maar werd wel veroordeeld voor subsidiaire mishandeling. De zaak draait om een incident op 18 januari 2010, waarbij de verdachte de groepsleider, [slachtoffer], bij de keel heeft gepakt. De verdachte deed een beroep op noodweer, stellende dat hij zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanval van de groepsleider, die hem had aangevallen en op de grond had gewerkt.

Het hof overweegt dat de groepsleider zijn gezag moet kunnen laten gelden, maar dat hij daarbij een grens heeft overschreden. De verdachte, die lijdt aan PDD-NOS, had moeite met het inschatten van sociale situaties. Het hof oordeelt dat de reactie van de verdachte, het vastpakken van de groepsleider, gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en spreekt de verdachte vrij van de zware mishandeling, maar erkent de mishandeling van de groepsleider als bewezen. Uiteindelijk wordt de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van noodweer, omdat zijn handelen niet strafbaar is.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om rekening te houden met de psychische achtergrond van de verdachte en de context van de situatie. Het hof concludeert dat de verdediging van de verdachte proportioneel was en dat hij niet strafbaar is voor de bewezen verklaarde mishandeling.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001566-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-696159-10
Arrest van 19 november 2010 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 juni 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.H.H. Nauta, advocaat te Lelystad.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft verdachte bij voormeld vonnis vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en veroordeeld voor het onder
1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde en voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 18 januari 2010 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer], meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) - bij/in de keel/nek/hals heeft geknepen/vastgepakt en/of geknepen/vastgepakt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2010 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) - bij/in de keel/nek/hals heeft geknepen/vastgepakt en/of geknepen/vastgepakt gehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 18 januari 2010 in de gemeente [gemeente][naam][slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven) "ik zal je vermoorden", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vrijspraak
Conform het oordeel van de eerste rechter en de vordering van de advocaat-generaal acht het hof de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte - in welke gradatie dan ook - opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde bedreiging stelt het hof vast dat niet wettig kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bedreigende bewoordingen heeft uitgesproken. De wèl door hem gedane uitingen kunnen naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als zijnde van gelijke aard of strekking. Het hof zal verdachte daarom ook van dit feit vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 18 januari 2010 in de gemeente [gemeente] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten
[slachtoffer], bij de keel heeft vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
1. subsidiair
mishandeling.
Strafbaarheid
Door en namens verdachte is ter terechtzitting ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een beroep op noodweer gedaan.
De raadsman van verdachte heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat aangever [slachtoffer] verdachte naar de grond heeft gewerkt, waarna hij boven op verdachte is gaan zitten, met de linkerknie op diens borst. Verdachte kon zich daardoor niet of nauwelijks bewegen. Vervolgens heeft [slachtoffer] verdachte in het gezicht geslagen. In reactie daarop heeft verdachte [slachtoffer] bij de keel gepakt. De raadsman is van mening dat verdachte daarmee een verdedigingshandeling heeft uitgevoerd, welke gericht was tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door [slachtoffer]. Die verdediging was noodzakelijk en het verdedigingsmiddel proportioneel. De raadsman verzoekt om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens noodweer.
De advocaat-generaal kwalificeert het optreden van aangever weliswaar als niet optimaal, maar evenmin als wederrechtelijk. Als groepsleider van een groep jongeren met gedragsproblemen, waartoe verdachte behoorde, moet aangever binnen zekere grenzen zijn gezag kunnen laten gelden. Ook indien aangever wèl wederrechtelijk zou hebben gehandeld, moet in aanmerking worden genomen dat verdachte de initiator is geweest door aangever een duw te geven, als gevolg waarvan deze ruggelings op een tafel belandde. De volgorde van de daarop volgende handelingen kan op grond van de verklaringen niet worden vastgesteld. Onduidelijk is of aangever eerst heeft geslagen en verdachte hem daarná bij de keel heeft gepakt dan wel omgekeerd. Ook staat niet vast dat aangever verdachte in het gezicht heeft geslagen dan wel, zoals aangever zelf heeft verklaard, in de zij met de bedoeling verdachte te bewegen zijn, aangevers, keel los te laten. Voor zover er al sprake is geweest van een noodweersituatie, heeft verdachte deze zelf op gang gebracht en heeft hij bovendien geen gebruik gemaakt van voorhanden zijnde gedragsalternatieven. Het beroep op noodweer dient derhalve te worden verworpen, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van een noodweersituatie neemt het hof als vertrekpunt het moment waarop verdachte op de grond terecht was gekomen en door aangever als het ware werd klemgezet, en - volledigheidshalve - dus niet het (eerdere) moment waarop verdachte aangever een duw gaf. Voor wat betreft de daarop volgende handelingen volgt het hof niet de lezing van aangever maar die van verdachte, omdat deze lezing wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] en door de boven de rechterwenkbrauw van verdachte aangetroffen sporen van geweld.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof de reactie van verdachte - het bij de keel pakken van aangever - gerechtvaardigd door de omstandigheden. Verdachte lag in een benarde positie op de grond en was door aangever geslagen. Het hof onderschrijft in beginsel het standpunt van de advocaat-generaal dat aangever in zijn functie als groepsleider zijn gezag moet kunnen laten gelden. Het hof stelt echter vast dat aangever daarbij een grens heeft overschreden, waardoor de aanranding wederrechtelijk werd en, zeker bezien vanuit het perspectief van verdachte, verdediging tegen die aanranding gerechtvaardigd was. Het hof doelt daarbij op het gegeven dat verdachte verbleef in een observatiegroep, waar aangever groepsleider was. Verdachte was op dat moment al gediagnosticeerd als lijdende aan PDD-NOS, een ontwikkelingsstoornis behorend tot het autistisch spectrum. Dit brengt onder meer mee dat verdachte meer dan "de gemiddelde mens" moeite heeft met het inschatten van (sociale) situaties en met, al dan niet onverhoedse, aanrakingen. Gezien deze omstandigheid acht het hof bij de beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van noodweer een zekere subjectivering gerechtvaardigd, zowel ten aanzien van de gedragingen van verdachte als die van aangever. Aangever moet als groepsleider op de hoogte zijn geweest van de medisch-psychiatrische achtergrond van verdachte.
Alles afwegende acht het hof het door en namens verdachte gedane beroep op noodweer ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde gegrond. Verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging, omdat verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar is.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Van den Bergh voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.