GERECHTSHOF ARNHEM
zaaknummer W2010/032
beslissing van de wrakingskamer van 24 december 2010
inzake het hoger beroep betreffende het verzoek tot wraking, gedaan door
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. P.J.G. van der Donck te Houten.
1.1 In de bij de rechtbank Arnhem aanhangige faillissementsprocedure met zaaknummer [zaaknummer] tussen appellante (verder te noemen: [appellante]) als aanvraagster van het faillissement enerzijds en [X], wonende te [woonplaats] (verder te noemen: [X]) anderzijds heeft de rechtbank Arnhem in de persoon van mr. F.M.T. Quaadvliet, rechter in die rechtbank, het verzoekschrift van [appellante] strekkende tot faillietverklaring van [X], ter zitting van 12 oktober 2010 ambtshalve aangehouden tot de pro forma zitting van 4 januari 2011 in afwachting van een door [X] in te dienen verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
1.2 Bij faxbericht van 12 oktober 2010 heeft de advocaat van [appellante] bij de rechtbank een verzoek tot wraking ingediend ten aanzien van mr. Quaadvliet. Bij brief van 28 oktober 2010 heeft mr. Quaadvliet de rechtbank laten weten dat zij niet in het wrakingsverzoek berust en dat het verzoek moet worden afgewezen. Op 4 november 2010 heeft de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer van de rechtbank plaatsgevonden
1.3 Bij beschikking van de wrakingskamer van de rechtbank Arnhem van 18 november 2010 is het verzoek tot wraking afgewezen.
1.4 Bij ter griffie van het hof op 29 november 2010 ingekomen beroepschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking en heeft zij het hof verzocht deze beschikking te vernietigen en het wrakingsverzoek alsnog toe te wijzen, de rechtbank te bevelen zo spoedig mogelijk het faillissementsverzoek te behandelen en (zo mogelijk) toe te wijzen met inachtneming van hetgeen door het hof zal worden bepaald, onder vergoeding van de door [appellante] gemaakte proceskosten.
1.5 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij overgelegde stukken.
1.6 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2010, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar advocaat, die zich daarbij heeft bediend van de door hem ter zitting overgelegde pleitnota.
1.7 Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op heden.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 39 vijfde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) staat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen voorziening open. De regels met betrekking tot doorbreking van het appelverbod zijn evenwel hierop van toepassing, zodat - alvorens inhoudelijk kan worden ingegaan op de door [appellante] aangevoerde wrakingsgronden - het hof eerst dient te beoordelen of [appellante] in haar hoger beroep kan worden ontvangen.
2.2 Nu [appellante] in haar beroepschrift heeft gesteld dat sprake is van een of meer “doorbrekingsgronden” en zij die gronden in het beroepschrift heeft vormgegeven, is zij ontvankelijk in haar beroep.
3. De beoordeling van het hoger beroep
3.1 Het hof stelt voorop dat de doorbrekingsgronden betrekking moeten hebben op de vraag of en in hoeverre de wrakingskamer van de rechtbank de bepalingen omtrent wraking, zoals vastgelegd in de artikelen 36 tot en met 39 Rv., ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.
3.2 De door [appellante] in haar beroepschrift aangevoerde grieven 1 tot en met 5 en grief 7 hebben alle betrekking op het handelen en beslissen van mr. Quaadvliet in de door [appellante] geëntameerde faillissementsprocedure tegen [X] en niet op de hiervoor onder 3.1 omschreven vraag. Deze grieven dienen reeds om deze reden te worden verworpen.
3.3 Ook grief 6 kan het appelverbod van artikel 39 lid 5 Rv. niet doorbreken. Deze grief klaagt er over dat de (wrakingskamer van de) rechtbank heeft nagelaten een oordeel te vellen over de wrakingsgrond dat mr. Quaadvliet in haar reactie op het wrakingsverzoek vermeldde dat (enkel) een mededeling dat het wsnp-verzoek (bij de Stadsbank) geen gevolg zal krijgen, aanleiding zal zijn om de zaak te bespoedigen. Ook ten aanzien van deze grief geldt dat deze vooral ziet op de toepassing van de bepalingen van de Faillissementswet en niet op een eventueel verzuim van essentiële vormen door de wrakingskamer. Het hof merkt in dit verband nog op dat de wrakingskamer van de rechtbank niet kan dienen als hoger beroepsinstantie voor onjuist gevonden beslissingen van een rechter in die rechtbank.
3.4 Nu de door [appellante] aangevoerde beroepsgronden niet kunnen leiden tot een doorbreking van het in artikel 39 lid 5 Rv. vastgelegde appelverbod en ook overigens niet is gebleken dat de wrakingskamer van de rechtbank bij haar beslissing tot afwijzing van het wrakingsverzoek de artikelen 36 en volgende Rv. ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dient het beroep van [appellante] te worden verworpen.
De wrakingskamer, beslissende in hoger beroep:
verwerpt het beroep van [appellante].
Deze beslissing is gegeven door mrs. R. van den Heuvel, I.A. Katz-Soeterboek en J.P.M. Kooijmans en is in tegenwoordigheid van de griffier J.A.M. Wagener in het openbaar uitgesproken op 24 december 2010.