ECLI:NL:GHARN:2010:BP0764

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.076.977
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens alcoholverslaving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] om de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren. Het hof oordeelde dat de rechtbank Zwolle-Lelystad het verzoek op 5 november 2010 terecht had afgewezen. De rechtbank had vastgesteld dat [appellant] een alcoholprobleem heeft, wat mede heeft geleid tot zijn schulden van in totaal € 30.279,85. De rechtbank concludeerde dat [appellant] op dat moment niet in staat was om de zware verplichtingen van de schuldsaneringsregeling na te komen, gezien het risico op terugval in zijn verslaving.

Het hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als de schuldenaar in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw is geweest. [appellant] had niet aangetoond dat zijn schulden te goeder trouw waren ontstaan, vooral gezien zijn alcoholverslaving. Het hof nam ook in overweging dat, hoewel [appellant] sinds februari 2009 geen nieuwe schulden had gemaakt, hij nog steeds alcohol consumeerde en dat zijn situatie instabiel was door een voorgenomen verhuizing.

Het hof concludeerde dat, ondanks de positieve ontwikkelingen in de begeleiding van [appellant], het nog te vroeg was om hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof benadrukte dat de situatie van [appellant] nog te onzeker was om de schuldsanering toe te passen.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 december 2010
Zaaknummer 200.076.977
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt, kantoorhoudende te Emmeloord.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 5 november 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, het verzoek van [appellant] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem uit te spreken, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 11 november 2010, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen alsnog op hem van toepassing te verklaren.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief, met bijlagen, van 2 december 2010 van mr. Uijt de boogaardt.
Ter zitting van 8 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen is [appellant], vergezeld van de [medewerker], ambulant hulpverlener van Stichting Kwintes, en bijgestaan door zijn advocaat.
De beoordeling
Inleiding
1. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van - naar het hof begrijpt - artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, van de Faillissementswet (hierna: Fw) in samenhang met het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, bijlage IV onder 5.4.2. De rechtbank overweegt hiertoe dat [appellant] ter zitting heeft verklaard dat hij al geruime tijd een alcoholprobleem heeft en dat dit mede de oorzaak is van het ontstaan van zijn schulden, die volgens de stukken in totaal € 30.279,85 bedragen. De persoonlijk begeleider van [appellant], de [werknemer Kwintes], heeft verklaard dat hij [appellant] al twee jaar begeleidt en dat [appellant] al ongeveer anderhalf jaar in budgetbeheer zit. Voorts heeft [werknemer Kwintes] verklaard dat [appellant] wel wordt behandeld voor zijn alcoholverslaving, maar dat deze nog niet onder controle is. Daarom is het naar het oordeel van de rechtbank in dit stadium onvoldoende aannemelijk dat [appellant] al klaar is voor de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende zware verplichtingen, waardoor een terugvalrisico reëel is.
2. [appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het oordeel
3. Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het ligt op de weg van de schuldenaar om dit aannemelijk te maken.
4. Schulden die voortvloeien uit een verslaving aan alcohol worden geacht niet te goeder trouw te zijn ontstaan. [appellant] heeft in zijn beroepschrift naar voren gebracht dat zijn alcoholverslaving mede een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de schulden. In het licht hiervan heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan van de schulden te goeder trouw is geweest.
5. Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, niettegenstaande het feit dat, zoals in dit geval, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw zich voordoet, ingevolge het bepaalde in artikel 288, derde lid, Fw toch worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen (de zogenaamde hardheidsclausule). Ingevolge het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken (in het bijzonder onder 5.4.2 van bijlage IV - dat de hardheidsclausule op dit onderdeel nader invult -) dient, ingeval de schuldenaar verslaafd is geweest aan alcohol, de schuldenaar gedurende een periode van in beginsel één jaar geen alcohol meer te hebben gebruikt. Tevens dient door een hulpverlener of hulpverlenende instantie te worden bevestigd dat de verslaving onder controle is. Het hof neemt deze regeling tot uitgangspunt bij de beoordeling van deze zaak.
6. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat [appellant] het afgelopen jaar nog regelmatig alcohol heeft gedronken. [appellant] heeft ter zitting verklaard de avond voorafgaand aan deze zitting nog alcohol te hebben genuttigd. Tevens is gebleken dat [appellant] zelf hulp heeft gezocht. [appellant] heeft nu circa twee jaar een persoonlijk begeleider, de [medewerker] van de Stichting Kwintes te Emmeloord. [werknemer Kwintes] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de begeleiding goed verloopt. Verder krijgt [appellant] hulp van een verslavingsarts van Meerkanten in Lelystad en voert hij één keer in de twee weken een gesprek met de maatschappelijk werker van Meerkanten. Daarnaast maakt [appellant] sinds februari 2009 gebruik van budgetbeheer. Uit een verklaring van een medewerker van de GKB blijkt dat het budgetbeheer naar wens verloopt. Ook is uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat [appellant] vanaf het moment dat hij gebruik is gaan maken van budgetbeheer geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan, behalve een naheffing/eindafrekening van de Nederlandse Energie Maatschappij van € 677,--. Daarnaast heeft [appellant] reeds beschermingsbewind aangevraagd als steun bij het volbrengen van het schuldsaneringstraject.
7. Op grond van bovenstaande heeft het hof vertrouwen in de potentie van [appellant] om op den duur toegelaten te kunnen worden tot de schuldsaneringsregeling, waarbij het hof als positief aanmerkt, onder andere, dat [appellant] sinds februari 2009 geen nieuwe schulden heeft gemaakt en hij hulp zoekt en aanvaardt voor zijn problemen. Het hof is van oordeel dat het op dit moment echter nog te vroeg is om [appellant] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Met de hulp die [appellant] thans in zijn huidige omgeving krijgt, gaat de situatie van [appellant] vooruit. Ter terechtzitting in hoger beroep is echter gebleken dat [appellant] het voornemen heeft om naar [plaats] te verhuizen. Naar het oordeel van het hof is het vooralsnog onzeker wat de gevolgen zullen zijn van de voorgenomen verhuizing voor de situatie van [appellant]. Zo is onduidelijk welke begeleiding [appellant] in [plaats] zal kunnen krijgen. Ook is het niet zeker welke gevolgen de nieuwe woonomgeving zal hebben ten aanzien van het zorgwekkende drankgebruik van [appellant]. Daarbij komt dat ook nog niet vaststaat wat het aangevraagde beschermingsbewind voor [appellant] zal gaan opleveren.
8. Hoewel [appellant] zich nu, ondanks zijn drankprobleem, redelijk lijkt te kunnen redden met hulp van anderen, is het hof van oordeel dat de situatie van [appellant] gelet op de mogelijke wijzigingen in zijn leefomgeving thans nog te instabiel is om de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem van toepassing te kunnen verklaren. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om van het hierboven aangegeven uitgangspunt af te wijken.
9. Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem terecht is afgewezen, nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Slotsom
10. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 december 2010 in bijzijn van de griffier.