ECLI:NL:GHARN:2010:BP0767

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.190
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van hoger beroep en beëindiging schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 16 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, dat op 4 november 2010 de schuldsaneringsregeling van de appellant heeft beëindigd. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F.G.D. Pykstra, had op 15 november 2010 hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat dit niet tijdig was ingediend. De rechtbank had op 21 oktober 2010 de zitting gehouden waarin de beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd behandeld, en had op die zitting de datum van de uitspraak meegedeeld. De appellant en zijn advocaat waren aanwezig op die zitting en wisten dus dat de uitspraak op 4 november 2010 zou plaatsvinden. De termijn voor het indienen van hoger beroep was acht dagen na deze datum, wat betekende dat het beroep uiterlijk op 12 november 2010 ingediend had moeten worden.

Het hof concludeerde dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar was. De advocaat had nagelaten om tijdig te informeren naar de inhoud van de uitspraak en had bovendien het beroepschrift niet op tijd ingediend, ondanks dat hij het vonnis op 12 november 2010 had ontvangen. Het hof benadrukte het belang van strikte handhaving van de beroepstermijnen in het belang van een goede rechtspleging. Gezien deze omstandigheden verklaarde het hof de appellant niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank.

Deze uitspraak onderstreept de noodzaak voor appellanten en hun advocaten om zorgvuldig om te gaan met termijnen en de verplichting om tijdig te reageren op gerechtelijke uitspraken. Het hof heeft de beslissing genomen om de rechtszekerheid te waarborgen en om te voorkomen dat termijnoverschrijdingen onterecht worden geaccepteerd.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 december 2010
Zaaknummer 200.077.190
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. F.G.D. Pykstra, kantoorhoudende te Zwolle.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 4 november 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, op voordracht van de rechter-commissaris de sedert 29 maart 2010 ten aanzien van [appellant] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 15 november 2010, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder:
- een faxbericht, met bijlagen, van 1 december 2010 van mr. Pykstra;
- een brief, met bijlagen, van 2 december 2010 van de bewindvoerder mr. J.J.G. Hartholt;
- twee faxberichten, beide met bijlagen, van 7 december 2010, beide van mr. Pykstra.
Ter zitting van 8 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn mr. Pykstra en de bewindvoerder mr. J.J.G. Hartholt. [appellant] is - met bericht - niet verschenen.
De beoordeling
Inleiding
1. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder d, van de Faillissementswet (hierna: Fw). De rechtbank is van oordeel dat de door [appellant] opgeworpen persoonlijke omstandigheden mogelijk als een verontschuldiging gelden voor het niet (volledig) nakomen van de informatie- en sollicitatieverplichting. Hiervoor heeft [appellant] inmiddels ook een hulpverlenende instantie ingeschakeld. Niettemin acht de rechtbank gronden aanwezig om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Ten aanzien van de nieuwe schulden is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [appellant] gedurende de nog maar zeer korte periode van de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden heeft laten ontstaan tot een bedrag van € 15.741,16. Een deel van die schulden heeft [appellant] niet bestreden. De verklaring van [appellant] dat hij een bedrag van € 2.584,75 heeft afgelost op de huidige huurschuld, wordt volgens de rechtbank weerlegd door na de zitting via de bewindvoerder overgelegde stukken. Daaruit blijkt volgens de rechtbank dat SWZ het genoemde bedrag intern heeft afgeboekt en dat er geen enkele betaling is verricht. Verder heeft [appellant] volgens de rechtbank onvoldoende gronden aangevoerd die tot de conclusie moeten leiden dat de schuld aan Enexis is ontstaan voor de datum waarop ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. Deze schulden worden door de rechtbank als bovenmatig gekwalificeerd.
2. [appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het oordeel
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 351, eerste lid, Fw kan in zaken waarin de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds is beëindigd door de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld.
4. De rechtbank heeft bij vonnis van 4 november 2010 de ten aanzien van [appellant] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd. [appellant] heeft tegen deze beschikking op 15 november 2010 hoger beroep ingesteld, derhalve ná het verstrijken van de in artikel 351, eerste lid, Fw bepaalde termijn.
5. In het belang van een goede rechtspleging dient omtrent het tijdstip waarop een termijn aanvangt (en eindigt) duidelijkheid te bestaan en derhalve dient aan de beroepstermijn in beginsel strikt de hand te worden gehouden. Het hof dient te onderzoeken of op de strikte handhaving van de beroepstermijn in het onderhavige geval een uitzondering dient te worden gemaakt.
6. De tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] is door de rechtbank op 21 oktober 2010 ter zitting behandeld. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat zowel [appellant] als mr. Pykstra daarbij aanwezig waren. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat de rechter op de zitting heeft meegedeeld dat op 4 november 2010 uitspraak zal worden gedaan. Het vonnis van de rechtbank is, blijkens informatie van de insolventiegriffier van de rechtbank, op 5 november 2010 verzonden aan, onder andere, de bewindvoerder, [appellant] en mr. Pykstra. Bovendien heeft mr. Pykstra ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat hij een afschrift van het vonnis op vrijdag 12 november 2010 met de middagpost heeft ontvangen.
7. Gelet op de mededeling van de rechtbank na afloop van de behandeling op 21 oktober 2010, dat op 4 november 2010 uitspraak zou worden gedaan, wisten [appellant] en mr. Pykstra dat het vonnis waarvan beroep door de rechtbank op 4 november 2010 zou worden uitgesproken en bij hen mag bekend worden geacht dat binnen acht dagen na deze datum hoger beroep diende te worden ingesteld in het geval dat [appellant] het niet eens zou zijn met de inhoud van de uitspraak. [appellant] en mr. Pykstra hebben nagelaten om bij de rechtbank (telefonisch) te (doen) informeren naar de inhoud van de uitspraak om de beroepstermijn veilig te stellen.
8. Bovendien is het vonnis een dag na de uitspraak door de rechtbank verzonden aan [appellant] en mr. Pykstra.
9. Tenslotte heeft mr. Pykstra maar eigen zeggen een afschrift van het vonnis op vrijdag 12 november 2010 met de middagpost, en derhalve binnen de beroepstermijn, ontvangen. Hoewel de beroepstermijn tot en met die dag liep en indiening van een beroepschrift per fax nog tot middernacht mogelijk was, heeft mr. Pykstra nagelaten nog tijdig een beroepschrift in te dienen. Dat mr. Pykstra die dag niet op kantoor aanwezig was, ligt naar het oordeel van het hof in zijn risicosfeer en doet niet af aan het bovenstaande.
10. Gelet op het voorgaande en nu verder geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op basis waarvan anders geoordeeld zou moeten worden, is het hof van oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn door [appellant] en mr. Pykstra niet verschoonbaar is.
11. Het bovenstaande brengt mee dat [appellant] niet kan worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep tegen voornoemd vonnis.
Slotsom
12. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 4 november 2010 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, M.E.L. Fikkers en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 december 2010 in bijzijn van de griffier.