ECLI:NL:GHARN:2011:3425

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
21 juli 2014
Zaaknummer
200.069.486
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in verband met illegale status van aangekochte woning

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem, betreft het een vordering tot schadevergoeding die is ingesteld door de appellanten in verband met de illegale status van een woning die zij hebben aangekocht. Het hof heeft op 1 februari 2011 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep, waarin het de vordering tot voeging van een andere zaak heeft gelast. De achtergrond van de zaak ligt in een eerdere procedure bij de rechtbank Arnhem, waar de appellanten schadevergoeding en partiële ontbinding hadden gevorderd wegens non-conformiteit van de woning. De rechtbank had in haar eindvonnis van 31 maart 2010 de vorderingen van de appellanten afgewezen, waarop zij in hoger beroep zijn gegaan.

De appellanten hebben bij exploot van 17 juni 2010 de geïntimeerden in de hoofdzaak gedagvaard en hebben grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank. De geïntimeerden hebben de grieven bestreden en een incident tot voeging opgeworpen, waarbij zij verzochten om de onderhavige procedure te voegen met een andere aanhangige zaak. Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat beide zaken verknocht zijn en dat gelijktijdige afdoening van de zaken de voorkeur verdient om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.

Het hof heeft de beslissing over de kosten van het incident aangehouden tot het eindarrest en de zaak verwezen naar de rol van 15 februari 2011 voor beraad partijen. Dit arrest is gewezen in aanwezigheid van de griffier tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.069.486
(zaaknummer rechtbank 186206)
arrest van de tweede civiele kamer van 1 februari 2011
in het incident tot voeging in de zaak van:

1.[appellant 1 in de hoofdzaak/verweerder 1 in het incident],

2. [appellant 2 in de hoofdzaak/verweerder 2 in het incident],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten in de hoofdzaak,
tevens verweerders in het incident,
advocaat: mr. P.H.M. Essink,
tegen:

1.[geïntimeerde 1 in de hoofdzaak/eiser 1 in het incident],

2. [geïntimeerde 2 in de hoofdzaak/eiser 2 in het incident],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in de hoofdzaak,
tevens eisers in het incident,
advocaat: mr. R. Cats.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 30 september 2009 (incidenteel vonnis), 18 november 2009 (comparitievonnis), en 31 maart 2010 (eindvonnis) die de rechtbank Arnhem tussen appellanten (hierna ook te noemen: [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident]) als eisers in de hoofdzaak tevens verweerders in het incident en geïntimeerden (hierna ook te noemen: [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident]) als gedaagden in de hoofdzaak tevens eisers in het incident heeft gewezen. Van het vonnis van 31 maart 2010 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] hebben bij exploot van 17 juni 2010 [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] aangezegd van het vonnis in de hoofdzaak van 31 maart 2010 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven hebben [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en één nieuwe productie in het geding gebracht. Zij hebben gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] in de kosten van beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] de grieven bestreden en twee producties in het geding gebracht. Zij hebben geconcludeerd dat het hof zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden het bestreden vonnis zal bekrachtigen met, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] in de kosten van het hoger beroep.
2.4
Bij dezelfde memorie hebben [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] een incident tot voeging opgeworpen. [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] hebben in dit incident gevorderd dat het hof de onderhavige procedure zal voegen met de zaak die bij het hof aanhangig is onder zaaknummer 200.070.726 tussen [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] als appellanten en [geïntimeerde 1 in vrijwaring] en [geïntimeerde 2 in vrijwaring] (hierna te noemen: [geïntimeerden in vrijwaring]) als geïntimeerden.
2.5
Bij antwoordconclusie in het incident hebben [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van - bedoeld zal zijn - de vordering tot voeging, met veroordeling van [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] in de kosten van het incident.
2.6
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vordering in het incident

3.1
In 1992 hebben [geïntimeerden in vrijwaring] hun woning aan de [adres] verkocht en geleverd aan [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident], die deze woning in 2005/2006 hebben verkocht en geleverd aan [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] In de hoofdzaak hebben [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] van [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] partiële ontbinding en schadevergoeding gevorderd wegens nonconformiteit. [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] hebben ter zake [geïntimeerden in vrijwaring] in vrijwaring gedagvaard. In haar eindvonnis van 31 maart 2010 heeft de rechtbank in de hoofdzaak het gevorderde afgewezen en daarom ook in de vrijwaringszaak het gevorderde afgewezen. In de hoofdzaak hebben [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] het onderhavige hoger beroep ingesteld in de zaak met nummer 200.069.486. In de vrijwaringszaak hebben [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] voorwaardelijk hoger beroep ingesteld in de zaak met nummer 200.070.726. In de eerste appelzaak hebben [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] bij incident voeging gevorderd van de in appel aanhangige hoofdzaak met de vrijwaringszaak, waartegen [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] verweer voeren.
3.2
Het hof oordeelt over het incident tot voeging als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 222 lid 1 Rv kan in geval voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn, of voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, daarvan de voeging worden gevorderd. Ingevolge het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv is deze bepaling van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
3.3
Uit hetgeen is overwogen onder 3.1 volgt dat beide zaken aan elkaar verknocht zijn in de zin van artikel 222 lid 1 Rv. De vrijwaringszaak behoeft immers slechts inhoudelijke behandeling indien enig deel van de vordering van [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] jegens [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] in de hoofdzaak wordt toegewezen. Gelet op deze verknochtheid verdient gelijktijdige afdoening van de zaken de voorkeur. Daarmee wordt immers beoogd tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. Dat dit tot een ernstige vertraging van de hoofdzaak zal leiden, zoals [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] aanvoeren, valt niet te verwachten, nu in beide zaken de memorie van antwoord al is genomen en beide zaken praktisch in staat van wijzen zijn. Hierbij weegt mee dat indien de vrijwaringsprocedure inderdaad tot ernstige vertraging zal leiden, zoals [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] vrezen, in beginsel gesplitste afdoening mogelijk is. Of [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] geen claim meer op hun rechtsvoorgangers hebben omdat zij niet althans niet tijdig hebben geklaagd, zoals [appellanten in de hoofdzaak/verweerders in het incident] aanvoeren, staat thans niet vast. Die vraag dient - voor zover nodig - in de vrijwaringszaak nader te worden besproken en beantwoord en heeft in de beslissing in het incident tot voeging geen doorslaggevende betekenis.
Nu ook is voldaan aan het vereiste dat de vordering is ingesteld vóór alle weren (artikel 220 lid 3 Rv in verbinding met artikel 222 lid 2 en 353 lid 1 Rv), zal het hof de voeging van beide zaken gelasten.
3.4
Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot het eindarrest.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
gelast de voeging van de onderhavige zaak met de zaak bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.070.726 tussen [geïntimeerden in de hoofdzaak/eisers in het incident] als appellanten en [geïntimeerden in vrijwaring] als geïntimeerden;
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindarrest;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 15 februari 2011 voor beraad partijen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H.M. Wattendorff en K.J. Haarhuis en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2011.