ECLI:NL:GHARN:2011:BP2265

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000354-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • S. Zwerwer
  • G.M. Meijer-Campfens
  • W.F. van Zant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot geldboete voor vernielen en zoeken van kievitsei

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, geboren in 1981 en woonachtig te Almere, was in eerste aanleg veroordeeld voor het vernielen van een kievitsei en het zoeken en rapen van kievitseieren. Het hof heeft de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde vernielen van een kievitsei veroordeeld tot een geldboete. Voor het subsidiair ten laste gelegde zoeken en rapen van een kievitsei is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat dit onder een bijzondere strafbepaling valt die niet kan worden opgelegd naast de algemene strafbepaling van het zoeken van kievitseieren. De verdachte is ook veroordeeld tot een geldboete voor het subsidiair ten laste gelegde.

Het hof heeft het verweer van de verdachte, dat een voorschrift van een ontheffingsbesluit onverbindend moet worden verklaard, verworpen. Ook het beroep op afwezigheid van alle schuld is afgewezen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof de verdachte zou veroordelen tot een geldboete van 1000 euro, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan 500 euro voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een geldboete van 1000 euro en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder het eerdere strafbare feit van de verdachte in het kader van de Wegenverkeerswet. De straf is bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. Het hof heeft geoordeeld dat de opgelegde straf een passende afdoening is voor de gepleegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000354-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-602581-09
Arrest van 11 januari 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 januari 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.N. Dijkers, advocaat
te Almere.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een geldboete van 1000 euro, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan 500 euro voorwaardelijk, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd die het rijbewijs reeds is ingehouden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2009 te [plaats] als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2009 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer drie pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 14 juni 2009 te [plaats] als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid van genoemde wet bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen;
2.
hij op 14 juni 2009 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer drie pillen, bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
onder 1: overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
onder 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van
de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geen gevolg gegeven aan een aan hem door een hulpofficier van justitie gegeven bevel zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen. Hierdoor heeft hij de strafrechtelijke handhaving van het verbod van het besturen van een voertuig onder invloed - een verbod dat is gegeven ter bevordering van de verkeersveiligheid en welks handhaving met het oog op de bevordering van de verkeersveiligheid ten zeerste noodzakelijk is - in ernstige mate belemmerd.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een (geringe) hoeveelheid Amfetamine. Verdachte heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De strafwaardigheid van dit feit is in zijn algemeenheid gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van verdovende middelen voor de volksgezondheid vormt en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 november 2010 blijkt dat verdachte eerder ter zake van het plegen van een strafbaar feit in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld, namelijk rijden onder invloed.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf een passende afdoening is.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 2 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van
de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart de verdachte ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 bewezen en kwalificiceert deze als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van duizend euro;
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
beveelt, dat van de geldboete een gedeelte van vijfhonderd euro, subsidiair tien dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat het onvoorwaardelijke deel van de geldboete mag worden voldaan in tien opeenvolgende éénmaandelijkse termijnen elk groot vijftig euro;
ontzegt aan de veroordeelde ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van negen maanden ;
beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. S. Zwerwer, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. W.F. van Zant, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte als griffier, zijnde mr. Van Zant voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.