ECLI:NL:GHARN:2011:BP4405

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001223-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van vrijheidsberoving en seksueel misbruik van een minderjarige, met bijkomende vermogensdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen Kaj M., die werd beschuldigd van het medeplegen van vrijheidsberoving en seksueel misbruik van een zevenjarig meisje, evenals een aantal vermogensdelicten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. De zaak kwam voort uit een eerdere veroordeling door de rechtbank Arnhem, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer op 7 april 2009 ontvoerden en gedurende de nacht vasthielden in een stacaravan. Tijdens deze periode heeft de verdachte, samen met zijn medeverdachte, het slachtoffer seksueel misbruikt. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verschillen in haar verklaringen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk het slachtoffer hebben vastgepakt, in de auto hebben gestopt en met haar zijn weggereden. De verdachte heeft ook een aantal diefstallen gepleegd, waarbij geweld is gebruikt tegen de slachtoffers. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om een hogere straf op te leggen verworpen en heeft de straf vastgesteld op 12 jaren, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en haar omgeving. De verdachte heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek en heeft een strafblad met eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van het hof.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001223-10
Uitspraak d.d.: 14 februari 2011
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 maart 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-900389-09 en 05-601039-09, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-600808-08, tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 augustus 2010, 8 december 2010 en 31 januari 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr N. van Schaik, naar voren is gebracht.
Het hof nummert de feiten op de tenlastelegging met parketnummer 601039/09 door, in die zin dat de feiten 1 tot en met 6 worden vernummerd tot 5 tot en met 10.
Verzoek ten aanzien van het onder 5, 6 en 7 tenlastegelegde
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 5, 6 en 7 tenlastegelegde, zijnde de tasjesroven die gepleegd werden op 7, 8 en 10 maart 2009. De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om, indien het hof overweegt tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen, alvorens te beslissen nader onderzoek te laten verrichten naar alternatieve scenario's ten aanzien van deze tenlastegelegde feiten, nu er sterke aanwijzingen zijn dat verdachte daarbij niet betrokken was. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aangeefsters van die feiten dadersignalementen hebben opgegeven die niet passen bij het uiterlijk van verdachte, verder dat medeverdachte [medeverdachte] de beschikking heeft gehad over de sleutel van de Peugeot en tenslotte dat getuige [getuige 1] het vermoeden heeft uitgesproken dat medeverdachte [medeverdachte] samen met [persoon A] op boevenpad is geweest.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de veronderstelling dat medeverdachte [medeverdachte] deze feiten met een ander dan verdachte zou hebben gepleegd. Het enkele door getuige [getuige 1] in haar verhoor bij de rechter-commissaris geopperde vermoeden dat medeverdachte [medeverdachte] berovingen zou kunnen hebben gepleegd waar ook [persoon A] bij zou zijn geweest en de ontkenning van verdachte bij deze feiten betrokken te zijn geweest, zijn hiervoor onvoldoende. De omstandigheid, dat het dadersignalement bij nadere beschouwing niet in alle opzichten bij verdachte past maakt dat niet anders.
Nu er onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor bovengenoemde veronderstelling van de verdediging ontbreekt de noodzaak tot nader onderzoek,waaronder het horen van [persoon A]. Het hof wijst het verzoek af.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet kan verenigen.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd - zoals deze tenlastelegging in eerste aanleg is gewijzigd - dat:
parketnummer 05-900389-09
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 in de gemeente [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [datum]) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk (met kracht) heeft/hebben vastgepakt (bij haar middel) en/of (vervolgens) heeft/hebben opgepakt en/of in de bagageruimte van een auto heeft/hebben gestopt en/of (vervolgens) met voornoemde [slachtoffer] in die auto is/zijn weggereden en/of die [slachtoffer] gedurende de nacht heeft/hebben vastgehouden in een stacaravan op camping [naam camping] te [plaatsnaam];
2.
primair
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 te [plaatsnaam], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (opzettelijk) handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het inbrengen van de penis en/of vingers in de vagina en/of anus door verdachtes mededader ([medeverdachte]), heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op [datum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 te [plaatsnaam], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met [slachtoffer], geboren op [datum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], opzettelijk met zijn, verdachtes, vinger(s) tegen de vagina en/of anus van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gedrukt en/of gewreven en/of verdachtes mededader met diens penis en/of vinger(s) tegen de anus en/of vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 te [plaatsnaam], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer], geboren op [datum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig betasten van de vagina en/of billen van die [slachtoffer];
3.
hij op of omstreeks 07 april 2009 te [plaatsnaam], op de openbare weg ([straatnaam]), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een portemonnee en/of ID-kaart en/of een sleutelbos en/of een aantal foto's), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk met een auto tegen die [aangever 1] zijn aangereden en/of gebotst waardoor die [aangever 1] tegen die auto is aangevallen en/of vervolgens voornoemde tas bij die [aangever 1] van de schouder heeft/hebben gerukt;
4
hij op of omstreeks 07 april 2009 te [plaatsnaam], op de openbare weg ([straatnaam]), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud (o.a. een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een aantal pasjes), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde tas (met kracht) bij die [aangever 2] van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken;
parketnummer 05-601039-09 (gevoegd)
1.
hij op of omstreeks 07 maart 2009 te [plaatsnaam], op de openbare weg ([straatnaam]), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een portemonnee en/of een aantal bankpassen en/of een aantal sleutels en/of een telefoon), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde tas (met kracht) bij die [aangever 3] van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken;
2.
hij op of omstreeks 08 maart 2009 te [plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam], op de openbare weg ([straatnaam]), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een geldbedrag van ongeveer 70 euro en/of een kentekenbewijs en/of een rijbewijs en/of een giropas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde tas (met kracht) bij die [aangever 4] van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken;
3.
hij op of omstreeks 10 maart 2009 te [plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam], op de openbare weg ([straatnaam]), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een bril en/of een agenda en/of een geldbedrag van ongeveer 5 euro en/of een zakdoek), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde tas (met kracht) bij die [aangever 5] van de schouder heeft/hebben gerukt/getrokken;
4.
primair
hij op of omstreeks 22 januari 2009 te [plaatsnaam] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (Peugeot 207), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk dreigend een mes heeft getoond aan die [aangever 6] en/of stekende bewegingen met dat mes heeft gemaakt in de richting van (de hals) van die [aangever 6];
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2009 tot en met 7 maart 2009 te [plaatsnaam], althans in Nederland, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en / of heeft overgedragen een personenauto (Peugeot 207), terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) wist dat dit/deze door diefstal, in elk geval door enig misdrijf was/waren verkregen;
5.
hij op of omstreeks 20 maart 2009 te [plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassa (inhoudende een geldbedrag van ongeveer 400 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tegen die [aangever 7] heeft gezegd: "Maak de kassa open", althans woorden van dergelijke strekking en/of daarbij aan die [aangever 7] een vuurwapen heeft getoond, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp;
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2009 tot en met 7 april 2009 te [plaatsnaam] een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool (Umarex, type nel-Spot"007"), dat door zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool van het merk Nisin Sangyo Co. model Colt Woodsman, welke voor bedreiging of afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het 2 primair en 8 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde overweegt het hof in het bijzonder dat niet bewezen kan worden geacht dat er sprake is geweest van daadwerkelijk seksueel binnendringen. Voor het feitelijk binnendringen is buiten [slachtoffer]'s dagboeknotitie geen verder bewijs. Dit bewijsmiddel is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 subsidiair en onder 5, 6 en 7 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
I. Ten aanzien van feit 2 subsidiair: medeplegen van poging seksueel binnendringen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van poging seksueel binnendringen bewezen kan worden verklaard. Volgens haar is bewezen dat verdachtes mededader [medeverdachte] geprobeerd heeft bij [slachtoffer] seksueel binnen te dringen en dat verdachte daaraan als medepleger heeft deelgenomen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier maar één enkel bewijsmiddel bevat dat kan duiden op een poging tot seksueel binnendringen, namelijk de verklaring van [slachtoffer] zelf. De overige relevante bewijsmiddelen in het dossier zijn slechts redengevend voor de als meer subsidiair tenlastegelegd gepleegde ontucht, aldus de raadsman.
Bovendien heeft de raadsman, net als in eerste aanleg, als motief voor [slachtoffer]'s ontvoering een losgeldscenario naar voren gebracht. In dat scenario zou [slachtoffer] zijn ontvoerd om losgeld voor haar te vragen. Voor dat scenario zijn aanwijzingen uit de stukken te putten, in het bijzonder in de verklaringen van [medeverdachte] en van verdachte.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt het losgeldscenario als volstrekt ongeloofwaardig terzijde.
Op geen enkel ogenblik is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] ook maar enige aanstalte hebben gemaakt om zich met politie of met de ouders van [slachtoffer] in verbinding te stellen om losgeld te vragen, nog daargelaten dat uit niets is gebleken dat zij zich er tevoren van hebben vergewist dat zij met [slachtoffer] een kind in handen hadden dat goed zou zijn voor een (aanzienlijk) bedrag aan losgeld.
Hierna zal worden ingegaan op bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
A. Verrichte handelingen
[slachtoffer]
[slachtoffer] heeft in het ziekenhuis tegen haar ouders gezegd dat "die meneer" half in zijn blootje zat en met zijn piemel heel hard heeft gedrukt in haar kont. In het studioverhoor heeft zij verklaard dat zij door de man met de rode pruik (toevoeging hof: [medeverdachte]) werd opgetild en naar de slaapkamer werd gebracht, dat beide mannen naakt naast haar hebben gelegen, de man met de rode pruik haar panty en onderbroek uit heeft gedaan, hij haar strak met een arm om haar middel tegen zich aan heeft gehouden en hij op haar plassertje heeft gekriebeld. Voorts heeft zij verklaard dat de kale man (toevoeging hof: verdachte) een arm om haar heen heeft gelegd. In haar dagboek heeft [slachtoffer] geschreven dat de meneer met de rode pruik met zijn piemel in haar billen en plasser zat en dat dat heel pijn deed.
Dat er verschillen bestaan tussen de verklaringen die [slachtoffer] met betrekking tot het seksueel misbruik heeft afgelegd, maakt niet dat haar verklaringen als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven. [slachtoffer] is een zevenjarig meisje, dat op het gebied van seksualiteit onwetend is. Zij heeft heel precies verklaard over hetgeen feitelijk is voorgevallen toen zij met verdachte en [medeverdachte] in de slaapkamer en in bed lag. Wat zij verklaart en de wijze waarop zij dat doet, sluit aan bij hetgeen kan worden verwacht van een pre-puberaal kind, dat naar mag worden aangenomen hoegenaamd onbekend is met seksualiteit. In haar verklaringen doet zij verslag van haar waarnemingen van het gedrag en de feitelijke handelingen van verdachte en zijn medeverdachte, zonder deze te duiden in termen van seksuele bedoelingen van verdachte en zijn medeverdachte, maar louter in termen van wat zij volgens haar opvoeding als niet netjes, raar en onfatsoenlijk ervaart. Er zijn geen aanwijzingen dat haar verslag van hetgeen is voorgevallen, gekleurd is door invloeden van buiten en als geheel genomen is hetgeen zij verklaart invoelbaar en samenhangend. Datzelfde geldt voor haar reacties op hetgeen zij ondervond en haar woordkeus bij de verslaglegging daarvan.
Zij heeft geen enkel achterliggend belang om anders dan naar waarheid te verklaren over de ondervonden handelingen, en deze bijvoorbeeld aan te dikken of uit woede de verdachte belastende verzinsels in de schoenen te schuiven.
Prof. dr. [naam professor] concludeert dat de verschillen tussen [slachtoffer]'s verklaringen niet wijzen op onwaarachtigheid of op beïnvloeding door anderen en dat het dossier veel aanwijzingen bevat die diverse natuurlijke en aannemelijke verklaringen voor die verschillen bieden. Die conclusie neemt het hof over.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] dus geloofwaardig en betrouwbaar voor het bewijs.
Letsel
Het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel, te weten een geïrriteerd genitaal gebied en een rode verkleuring en kleine ruptuur aan de bovenzijde van de vagina, passen bij hetgeen [slachtoffer] verklaard heeft.
In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat dit letsel voor de ontvoering al aanwezig was of tijdens die ontvoering op andere wijze ontstaan zou zijn dan de door [slachtoffer] beschreven handelingen van seksuele aard.
Verklaringen van verdachte en van [medeverdachte] (verder ook aan te duiden als [medeverdachte])
De verklaringen van [slachtoffer] worden op een aantal essentiële punten ondersteund door de verklaringen van verdachte en van [medeverdachte].
Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat zij bij [slachtoffer] op bed hebben gelegen.
Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte] zijn kleding uit heeft gedaan en [slachtoffer]'s maillot en onderbroek heeft uitgetrokken, dat [slachtoffer] daar in haar blote kont lag en voorts dat hij heeft gehoord dat [slachtoffer] meerdere keren heeft geroepen 'Dat wil ik niet'. Uit de verklaringen van verdachte blijkt bovendien dat hij wist dat [medeverdachte] seksueel geïnteresseerd was in zeer jonge kinderen en dat [medeverdachte] een paar dagen voor de ontvoering had gesproken over zijn seksuele bedoelingen met een meisje.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij zonder broek naast [slachtoffer] op bed heeft gelegen, haar gedeeltelijk heeft ontkleed, hij en verdachte haar hebben gestreeld op haar benen, billen en buik, hij met zijn stijve penis tegen haar billen dan wel tussen haar benen heeft gelegen en dat hij [slachtoffer] aan de binnenkant van haar benen heeft gestreeld, waarbij hij mogelijk haar vagina heeft geraakt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [medeverdachte] als getuige verklaard dat verdachte, terwijl hij bij [slachtoffer] en [medeverdachte] in bed lag, tegen [medeverdachte] heeft gezegd 'Ik kan haar nu vingeren'.
Conclusie
Het hof acht op basis van het geconstateerde letsel en vorenstaande verklaringen - in onderling verband en samenhang bezien - bewezen dat [medeverdachte] zijn stijve penis tegen de anus en/of vagina van [slachtoffer] heeft geduwd/gedrukt.
B. Poging tot seksueel binnendringen
De vraag die thans aan het hof voorligt is of voornoemde handelingen zijn aan te merken als uitvoeringshandelingen van een poging tot seksueel binnendringen.
Het hof heeft hiertoe het volgende vastgesteld.
Uit het studioverhoor met [slachtoffer] blijkt dat [medeverdachte] zijn stijve penis hard tegen haar anus en/of vagina heeft geduwd terwijl uit haar dagboek blijkt dat dit [slachtoffer] pijn heeft gedaan.
In het bloed en de urine van [slachtoffer] is oxazepam aangetroffen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij een vies drankje had gedronken dat verdachten voor haar hadden ingeschonken zonder dat zij daarom had gevraagd. In de extracten verkregen uit het glas en het rietje is oxazepam aangetroffen. Daarmee staat vast dat aan [slachtoffer] oxazepam is toegediend door verdachte en/of door [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft verklaard dat het zijn oxazepamtabletten betroffen die in de caravan lagen, dat hij verdachte heeft zien roeren en dat verdachte het drankje aan [slachtoffer] heeft toegediend. Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat zowel verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het toedienen van oxazepam aan [slachtoffer]. Oxazepam heeft een kalmerende, slaapverwekkende en spierverslappende werking. Het drogerend effect leidt onmiskenbaar tot vermindering van het vermogen van [slachtoffer] zich te verweren.
Uit het onder die omstandigheden plegen van vorenomschreven - voor [slachtoffer] pijnlijke - seksuele handelingen en gegeven de onomwonden op seksueel misbruik gerichte intenties van [medeverdachte] zoals deze blijken uit de verklaring van verdachte, staat vast dat [medeverdachte] de intentie heeft gehad om met zijn penis het lichaam van [slachtoffer] binnen te dringen.
C. Medeplegen
Verdachtes opzet was gericht op vorenomschreven seksueel binnendringen door [medeverdachte] en het zelf daartoe en daarbij leveren van een wezenlijke bijdrage. Het hof leidt dit af uit de omstandigheid dat ook verdachte zelf seksuele toenadering tot [slachtoffer] heeft gezocht. Voorop staat dat verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] een paar dagen voor de ontvoering al had gesproken over diens seksuele bedoelingen met het meisje; verdachte wist dus wat hij van het handelen van [medeverdachte] kon verwachten.
De uitlating van verdachte tegen [medeverdachte], 'Ik kan haar nu vingeren', duidt op nauwe betrokkenheid van verdachte bij de seksuele handelingen.
Verdachte heeft met [medeverdachte] (vrijwel) naakt naast [slachtoffer] op het bed gelegen, hij heeft samen met [medeverdachte] haar benen, billen en buik betast, hij wist dat [slachtoffer] oxazepam was toegediend, hij heeft even later [slachtoffer] ontkleed achtergelaten bij [medeverdachte], wiens intenties met het meisje hij kende en hij heeft [slachtoffer] vervolgens naar eigen zeggen een paar keer horen roepen 'Dat wil ik niet', zonder in te grijpen. Op grond van deze feiten en omstandigheden, die wijzen op een volledige en nauwe samenwerking, komt het hof tot de conclusie dat verdachte een zodanige betrokkenheid heeft gehad bij het onder 2 subsidair tenlastelegde feitencomplex dat hij daarbij als medepleger van [medeverdachte] kan en moet worden aangemerkt.
D. Conclusie
Op basis van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging tot het seksueel binnendringen bij [slachtoffer].
II. Ten aanzien van de feiten 5, 6 en 7: de tasjesroven op 7, 8 en 10 maart
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 5, 6 en 7 tenlastegelegde tasjesroven bewezen kunnen worden verklaard, gelet op de verklaringen van [medeverdachte] dat hij deze tasjesroven heeft gepleegd met verdachte alsmede gelet op het door aangeefster genoteerde kenteken van de auto van verdachte ten aanzien van feit 5 en het aantreffen van gestolen goederen in de auto van verdachte ten aanzien van de feiten 6 en 7.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de onder 5, 6 en 7 tenlastegelegde tasjesroven heeft de raadsman vrijspraak bepleit. In alle gevallen was er sprake van een tweetal daders. [medeverdachte] heeft verdachte als tweede dader aangewezen. Dit wordt ontkend door verdachte. De raadsman heeft ten aanzien van deze feiten aangevoerd dat de aangeefsters dadersignalementen hebben opgegeven die niet passen bij het uiterlijk van verdachte. [medeverdachte] kon de beschikking hebben over de sleutel van de Peugeot, [medeverdachte] kan de bestuurder zijn geweest bij de tasjesroven en getuige [getuige 1] heeft het vermoeden uitgesproken dat [medeverdachte] samen met [persoon A] op boevenpad is geweest.
Ten aanzien van de tasjesroof te [plaatsnaam] (feit 5) heeft de raadsman in het bijzonder gewezen op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], inhoudend dat hij niet de auto uit is geweest, terwijl uit de aangifte en getuigenverklaringen is gebleken dat de bijrijder en niet de bestuurder de auto is uitgestapt, hetgeen zou betekenen dat [medeverdachte], anders dan deze heeft verklaard, de bestuurder zou zijn geweest.
Het voorgaande laat voldoende ruimte voor twijfel omtrent de door medeverdachte [medeverdachte] gestelde betrokkenheid van verdachte. Wegens gebrek aan technisch bewijs voor de directe betrokkenheid van verdachte bij deze drie feiten, dient verdachte vrijgesproken te worden van het hem onder 5, 6 en 7 tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde heeft aangeefster [aangever 3] op 7 maart 2009 aangifte gedaan van diefstal met geweld. Zij heeft verklaard dat op 7 maart 2009 haar handtas van haar schouder werd gerukt door de bijrijder van een blauwe auto, voorzien van het (gedeeltelijke) kenteken [kenteken]
Een deel van de gestolen goederen is op de kamer van medeverdachte [medeverdachte] gevonden. Deze goederen zijn aan aangeefster getoond. Zij heeft deze goederen als haar eigendommen herkend.
Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde heeft aangeefster [aangever 4] op 8 maart 2009 aangifte gedaan van diefstal met geweld. Zij heeft verklaard dat op 8 maart 2009 haar schoudertas van haar schouder werd gerukt door de bijrijder van een blauwe Peugeot, voorzien van het kenteken [kenteken].
Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde heeft aangeefster [aangever 5] op 10 maart 2009 aangifte gedaan van diefstal met geweld. Zij heeft verklaard dat op diezelfde dag haar schoudertas van haar schouder werd getrokken door een persoon, die vervolgens in een donkerkleurige auto, voorzien van het kenteken [kenteken], is gestapt.
Een deel van de gestolen goederen is in de Peugeot met kenteken [kenteken] teruggevonden. Deze goederen zijn aan aangeefster getoond. Zij heeft deze goederen als haar eigendommen herkend.
Zowel aangeefster [aangever 3] als aangeefsters [aangever 4] en [aangever 5] hebben in haar aangifte verklaard over een blauwe of donkerkleurige auto of Peugeot, voorzien van het kenteken [kenteken], danwel een kenteken dat hiermee grotendeels overeenkomt. Het hof stelt op basis hiervan vast dat bij bovenstaande feiten telkens gebruik is gemaakt van deze Peugeot, waarvan tevens vaststaat dat deze bij verdachte als vervoermiddel in gebruik was, al was het maar omdat verdachte dat zelf heeft verklaard.
In twee gevallen zijn de gestolen goederen aangetroffen in deze Peugeot of in de kamer van [medeverdachte].
[medeverdachte] heeft de tasjesroven bekend en verklaard dat hij deze samen met verdachte heeft gepleegd. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van die verklaring. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [medeverdachte] ook zichzelf daarbij in aanzienlijke mate belast en er geen aanwijzingen zijn dat of waarom hij niet de waarheid over de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten zou hebben verklaard.
Het hof stelt voorts vast dat de daders bij deze tasjesroven goeddeels op dezelfde wijze te werk zijn gegaan als bij de door verdachte wel bekende tasjesroven, zoals onder 3 en 4 bewezenverklaard.
Dat er dadersignalementen zijn opgegeven door aangeefsters, die niet geheel passen bij het uiterlijk voorkomen van verdachte of [medeverdachte], doet aan het voorgaande niet af. De feiten zijn voor de getuigen totaal onverwacht in een oogwenk gepleegd en aangeefsters hebben de dader(s) in niet meer dan een flits kunnen waarnemen, met alle beperkingen van dien.
Het dossier biedt tot slot geen enkel concreet aanknopingspunt voor de veronderstelling dat [persoon A] of een ander de auto van verdachte zou hebben gebruikt of anderszins bij de tasjesroven betrokken waren. Dat [medeverdachte] zich meester heeft gemaakt van de sleutel van deze auto, is in geen enkel verhoor door [medeverdachte] verklaard en door hem als getuige ten overstaan van het hof ontkend.
Gelet op het vorenstaande, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte (ook) de feiten 5 en 6 en 7 samen met [medeverdachte] heeft gepleegd.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6, 7, 8 subsidiair, 9 en 10 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 in de gemeente [plaatsnaam] en/of [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [datum]) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader opzettelijk voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk (met kracht) heeft/hebben vastgepakt (bij haar middel) en (vervolgens) heeft/hebben opgepakt en in de bagageruimte van een auto heeft/hebben gestopt en (vervolgens) met voornoemde [slachtoffer] in die auto is/zijn weggereden en die [slachtoffer] gedurende de nacht heeft/hebben vastgehouden in een stacaravan op camping [naam camping] te [plaatsnaam].
2.
subsidiair
hij in de periode van 7 april 2009 tot en met 8 april 2009 te [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om met [slachtoffer], geboren op [datum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], opzettelijk verdachtes mededader met diens penis tegen de anus en/of vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 07 april 2009 te [plaatsnaam], op de openbare weg ([straatnaam]), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een portemonnee en ID-kaart en een sleutelbos en een aantal foto's), toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zijn mededader opzettelijk voornoemde tas bij die [aangever 1] van de schouder heeft gerukt.
4
hij op 07 april 2009 te [plaatsnaam], op de openbare weg ([straatnaam]), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met inhoud (o.a. een portemonnee en een rijbewijs en een aantal pasjes), toebehorende aan [aangever 2], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zijn mededader voornoemde tas (met kracht) bij die [aangever 2] van de schouder heeft gerukt/getrokken.
5.
hij op 07 maart 2009 te [plaatsnaam], op de openbare weg ([straatnaam]), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een portemonnee en een aantal bankpassen en een aantal sleutels en een telefoon), toebehorende aan [aangever 3], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [aangever 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zijn mededader voornoemde tas (met kracht) bij die [aangever 3] van de schouder heeft gerukt/getrokken.
6.
hij op 08 maart 2009 te [plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam], op de openbare weg ([straatnaam]), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een bedrag van ongeveer 70 euro en een kentekenbewijs en een rijbewijs en een giropas), toebehorende aan [aangever 4], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [aangever 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond(en) dat verdachte of zijn mededader voornoemde tas (met kracht) bij die [aangever 4] van de schouder heeft gerukt/getrokken.
7.
hij op 10 maart 2009 te [plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam], op de openbare weg ([straatnaam]), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damestas met inhoud (o.a. een bril en een agenda en een bedrag van ongeveer 5 euro en een zakdoek), toebehorende aan [aangever 5], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [aangever 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zijn mededader voornoemde tas (met kracht) bij die [aangever 5] van de schouder heeft gerukt/getrokken.
8.
subsidiair
hij in de periode van 22 januari 2009 tot en met 7 maart 2009 te [plaatsnaam], heeft verworven een personenauto (Peugeot 207), terwijl hij ten tijde van het verwerven krijgen van voormeld goed wist dat dit door diefstal, in elk geval door enig misdrijf was verkregen.
9.
hij op 20 maart 2009 te [plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassa (inhoudende een bedrag van ongeveer 400 euro), toebehorende aan [aangever 7], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [aangever 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tegen die [aangever 7] heeft gezegd: "Maak de kassa open", en daarbij aan die [aangever 7] heeft getoond, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
10.
hij in de periode van 1 maart 2009 tot en met 7 april 2009 te [plaatsnaam] een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool (Umarex, type nel-Spot"007"), dat door zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een pistool van het merk Nisin Sangyo Co. model Colt Woodsman, welke voor bedreiging of afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden.
ten aanzien van het 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Medeplegen van poging tot met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
ten aanzien van het onder 3, 4, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde:
telkens:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 8 subsidiair bewezenverklaarde:
Opzetheling.
ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
ten aanzien van het onder 10 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
De advocaat-generaal heeft, anders dan de officier van justitie in diens appelschriftuur, die bepleitte dat gevangenisstraf van 16 jaar hier aan de orde is, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ingevolge de in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen samenloopregeling de maximaal op te leggen gevangenisstraf in deze zaak 10 jaar en 8 maanden is. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat er zich in deze zaak de bijzonderheid voordoet dat de materieel bezien zwaarste feiten - namelijk de ontvoering en het misbruik van [slachtoffer] - een lager strafmaximum kennen dan de overige feiten, die qua aard en ernst van een relatief geringer gewicht zijn. Onder die omstandigheden is een teleologische interpretatie van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht geboden en dient het op die zwaarste feiten gestelde strafmaximum bij toepassing van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, in zijn visie richtinggevend te zijn.
Het hof overweegt met betrekking tot dit standpunt het volgende. De tekst van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht geeft ondubbelzinnig als bedoeling van de wetgever weer, dat bij het bepalen van de maximumstraf in een geval van meerdaadse samenloop het maximum van het met relatief de hoogste straf bedreigde feit beslissend is. Voor een interpretatie als de raadsman voorstaat, die erop neerkomt dat niet de relatief hoogste strafbedreiging maar de relatief ernstigste gedraging beslissend is, biedt de wet geen enkel aanknopingspunt.
De opvatting van de raadsman zou immers tot het ongerijmde gevolg leiden dat het strafmaximum hoger -namelijk 16 jaar- zou zijn als de ontvoering en het misbruik niet tenlastegelegd waren en de steller van de telastelegging volstaan zou hebben met de tasjesroven.
Het hof verwerpt het verweer.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de straftoemeting is in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich samen met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan vrijheidsberoving van een zevenjarig meisje, waarbij het slachtoffer op klaarlichte dag van de straat is gegrepen, in een kofferbak is gestopt, over grote afstand meegevoerd is naar een camping, waar zij in de avond en nacht is vastgehouden en op seksuele wijze is benaderd.
Het hof laat het zwaarst wegen dat verdachte samen met zijn mededader een willekeurig jong en weerloos kind van de openbare weg vlak bij huis heeft weggerukt en onder mensonterende omstandigheden naar een ander deel van het land heeft weggevoerd. De feiten hebben op het slachtoffertje en haar directe omgeving een verwoestende indruk gemaakt. De ouders zijn een avond en nacht lang in het onzekere gelaten over het lot van hun dochter. De gevolgen van deze feiten binnen het gezin van [slachtoffer], zoals die ook door de ouders van [slachtoffer] zijn verwoord in hun schriftelijke slachtofferverklaring, zijn ernstig en verstrekkend. Het gezin, dat een veilige en stevige plek voor ontwikkeling van de vier kinderen was, is ernstig beschadigd door de ontreddering, die verdachte en zijn mededader daar hebben teweeggebracht.
Ook buiten het gezin hebben deze feiten in wijde kring afschuw en angst opgeroepen, doordat ouders en kinderen in het normaal maatschappelijk verkeer zich onvermijdelijk in omstandigheden moeten (blijven) begeven als waarvan verdachte en zijn medeverdachte bewust en flagrant misbruik hebben gemaakt. Niet voor niets beschrijven de ouders hun ervaringen en deze feiten als de grootste nachtmerrie van ouders die tot werkelijkheid is geworden en hebben zij zorgen en angst voor de toekomst. De ontvoering van [slachtoffer] heeft ook in de samenleving als geheel tot grote beroering geleid.
Verdachte lijkt zich geen ogenblik te hebben bekommerd om [slachtoffer] en haar familie.
Het is algemeen bekend dat de ervaring van een dergelijke gebeurtenis ernstige psychische gevolgen heeft voor het betrokken slachtoffer en haar omgeving.
Evenmin heeft verdachte zich iets gelegen laten liggen aan de slachtoffers van de door hem in vereniging gepleegde diefstallen met geweld en diefstal uit een winkel, welk laatste feit onder bedreiging van een (namaak-)vuurwapen is gepleegd. Deze diefstallen betreffen zonder uitzondering gewelddadige feiten, die begaan zijn tegen kwetsbare, in wezen weerloze bejaarde vrouwen. Het handelen van verdachte, ingegeven door louter hebzucht en eigenbelang, geeft blijk van diepgaand gebrek aan respect voor andermans eigendom en integriteit. Bovendien veroorzaken dergelijke diefstallen met geweld onnodige schade, overlast en bovenal een gevoel van onveiligheid voor de direct betrokkenen.
Geweldsdelicten als de onderhavige veroorzaken ook buiten de kring van direct betrokkenen in de samenleving ernstige gevoelens van afschuw en onveiligheid.
Verdachte heeft iedere medewerking aan het onderzoek van het Pieter Baan Centrum geweigerd. Om die reden kan met onvoldoende betrouwbaarheid antwoord worden gegeven op de vraag of verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en hoe dit was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
Weliswaar geeft het onderzoek steun aan het vermoeden dat verdachte aan enige stoornis lijdt, maar verdergaande vaststellingen kunnen niet worden gedaan. Nu het rapport geen aanknopingspunt biedt voor het tegendeel, en er ook niet op andere wijze is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens, dient verdachte volledig toerekeningsvatbaar te worden geacht, zodat er geen wettelijke mogelijkheid is tot oplegging van een TBS-maatregel. Met zijn weigerachtige opstelling bereikt verdachte dat het bestaan van een stoornis niet kan worden vastgesteld en dat deze - zo die zou bestaan - onbehandeld blijft.
Bij de strafoplegging neemt het hof in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie in 2000 is veroordeeld wegens het seksueel binnendringen bij een kind jonger dan twaalf jaar. Daarnaast is hij bij herhaling veroordeeld wegens vermogens- en geweldsdelicten. Deze -inmiddels onherroepelijke- veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen.
Voor deze flagrante schending van de lichamelijke integriteit en grove inbreuk op de veiligheid van de slachtoffers komt, mede in aanmerking genomen de recidive, alleen een langdurige vrijheidsbenemende straf in aanmerking.
Het vorenstaande in aanmerking genomen en voorts ter bescherming van de maatschappij, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend en geboden is. Niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf van kortere duur.
Beslag
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, zoals vermeld op de beslaglijst onder het SVO-nummer 1831. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
De inbeslaggenomen voorwerpen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst onder de SVO-nummers 412, 412-b en 142d tot en met 412-f zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het voorwerpen zijn met behulp waarvan de feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De inbeslaggenomen voorwerpen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst onder de SVO-nummers 1806 tot en met 1810, 1814 tot en met 1816 en 1818 zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], gemachtigde [gemachtigde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Eur 3.644,73. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van Eur 65,99. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden en medeplegen van een poging tot het met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, strafbaar gesteld in de artikelen 244 en 282 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], gemachtigde [gemachtigde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Eur 600,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van Eur 475,85. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: diefstal met geweld, strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Eur 250,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: diefstal met geweld, strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Eur 237,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: diefstal met geweld, strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Eur 901,96 tot 951,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van Eur 457,52. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 9 bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: diefstal met bedreiging met geweld, strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 16 september 2008 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 57, 244, 282, 310, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek tot het doen van nader onderzoek naar alternatieve scenario's ten aanzien van de aan verdachte tenlastegelegde tasjesroven op 7, 8 en 10 maart 2009 (de feiten 5, 6 en 7).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het 2 primair en 8 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6, 7, 8 subsidiair, 9 en 10 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- het voorwerp zoals vermeld op de aan dit arrest als bijlage 2
gehechte beslaglijst onder het SVO-nummer 1831.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de voorwerpen zoals vermeld op de aan dit arrest als bijlage 2 gehechte beslaglijst onder de SVO-nummers 412, 412-b, 142d tot en met 412-f, 1806 tot en met 1810 en 1814 tot en met 1818.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de voorwerpen zoals vermeld op de aan dit arrest als bijlage 2 gehechte beslaglijst onder de SVO-nummers 102 tot en met 108, 202 tot en met 208, 210 tot en met 210d, 301 tot en met 310, 312, 313, 315 tot en met 316A71, 401 tot en met 411, 412a, 142-c, 1002 tot en met 1007, 1101, 1212 tot en met 1214, 1401 tot en met 1416, 1418 tot en met 1427-e, 1431 tot en met 1434, 1509, 1602, 1800a, 1803, 1805a, 1812, 1819, 1823 tot en met 1830, 1832 tot en met 1854, 1901 tot en met 1904, 1906 tot en met 1908, 1910, 1911, 1914 tot en met 1923, 1928 tot en met 1931 en 1933 tot en met 1938.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], gemachtigde [gemachtigde]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], gemachtigde [gemachtigde], te betalen een bedrag van Eur 65,99 (vijfenzestig euro en negenennegentig cent) met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], gemachtigde [gemachtigde], in haar vordering voor het overige niet ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij 1], gemachtigde [gemachtigde], een bedrag te betalen van Eur 65,99 (vijfenzestig euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (een) dag hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], gemachtigde [gemachtigde]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 2], gemachtigde [gemachtigde], te betalen een bedrag van Eur 475,85 (vierhonderdvijfenzeventig euro en vijfentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2009, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij 2], gemachtigde [gemachtigde], een bedrag te betalen van Eur 475,85 (vierhonderdvijfenzeventig euro en vijfentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2009, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 (negen) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 3], te betalen een bedrag van Eur 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2009, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag te betalen van Eur 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2009, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 4], te betalen een bedrag van Eur 237,20 (tweehonderdzevenendertig euro en twintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2009, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij 4], een bedrag te betalen van Eur 237,20 (tweehonderdzevenendertig euro en twintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2009, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voorzover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 5] te betalen een bedrag van Eur 457,52 (vierhonderdzevenenvijftig euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2009.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij 5], een bedrag te betalen van Eur 457,52 (vierhonderdzevenenvijftig euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2009, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 (negen) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 16 september 2008, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en mr P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 14 februari 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.