Parketnummer: 21-002495-10
Uitspraak d.d.: 4 maart 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 6 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [woonplaats], [adres].
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 februari 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. Keizer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij, op of omstreeks 7 mei 2009 in de gemeente Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht, één of meer wapen(s) van categorie I, onder 3° en/of 1° van de Wet wapens en munitie te weten een geluiddemper en/of een vlindermes, voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij, op of omstreeks 7 mei 2009 te Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht, één of meer stuk(s) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer stuk(s) scherpe volmantel pistoolpatronen, kaliber 6,35 mm, te weten één of meer patro(o)n(en) van het fabrikaat S&B en/of één of meer patro(o)n(en) van het fabrikaat SBP, voorhanden heeft gehad;
feit 3:
hij, op of omstreeks 7 mei 2009 te Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,08 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Op 7 mei 2009 worden bij een doorzoeking in de woning van de moeder van verdachte waar hij verbleef en gelegen aan de [adres] te [woonplaats], en wel in een jaszak van een jack van verdachte dat in een kast hing, zes scherpe patronen en een zakje met witte blokjes en in een kledingkast een vlindermes en in het dashboardkastje van de auto van de moeder van verdachte een geluiddemper aangetroffen en inbeslaggenomen .
Bij een onderzoek daarna bleek het volgende.
Het aangetroffen buisvormig voorwerp met een lengte van 15 cm en een doorsnede van 2,5 cm en met aan de ene zijde een ronde opening met inwendig schroefdraad en aan de andere zijde eveneens een ronde opening van 9 mm, had alle kenmerken van een geluiddemper voor een vuurwapen. De geluiddemper betreft een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie.
Het aangetroffen vlindermes betrof een mes, waarvan het heft in de lengterichting in tweeën was gedeeld en waarvan het lemmet naar buiten werd gebracht door elk van de delen van het heft in tegenovergestelde richting zijdelings open te vouwen. Het mes had een lemmet van ongeveer 10,5 cm lengte en een breedte van ongeveer 17 mm. De verbreding aan het eind van het lemmet bij het heft kan als een stootplaat worden aangemerkt. Het vlindermes betreft een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I onder 1° van de Wet wapens en munitie.
De aangetroffen munitie betrof alle zogenaamde volmantel pistoolpatronen van het kaliber 6,35 mm. Een patroon was van het fabrikaat S&B, de overige vijf waren van het fabrikaat SBP. Het betreft munitie in de zin van artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie .
Het in beslag genomen op harddrugs gelijkend goed betrof een partij van drie grote witte brokken met een gewicht van 10,08 gram. Bij een cocaïnetest was er een positieve indicatie op de aanwezigheid van cocaïne, crack of derivaten, vermeld op de lijst I van de Opiumwet. De partij is voor een deel gezonden naar het NFI. . Volgens het rapport van het NFI van 22 juni 2009 bevatte het onderzochte monster cocaïne .
Tegenover de politie heeft verdachte op 22 juni 2009 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij de zes patronen ruim een jaar geleden had gekregen en dat hij wist dat het munitie was. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij het vlindermes al jaren in zijn bezit had en dat de cocaïne die aangetroffen was, van hem was en bestemd voor eigen gebruik. De in het dashboardkastje van de auto van de moeder van verdachte aangetroffen geluiddemper was van verdachte. Verdachte gebruikte de auto van zijn moeder en had de demper overgeladen uit zijn vorige auto.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat in het opsporingsonderzoek sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting en vervolgens tot algehele vrijspraak, zoals in eerste aanleg is uitgesproken. Om redenen als vermeld zou bij de politie binnengekomen CIE-informatie onvoldoende zijn geweest voor het ontstaan van “een redelijk vermoeden” als bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de doorzoeking niet proportioneel is geweest, nu zelfs gekeken is in de jaszakken, terwijl onderzoek aan de buitenkant van een jas voldoende is om na te gaan of zich in die jas wapens bevinden. Ook zou het optreden van de opsporingsfunctionarissen onvoldoende gecontroleerd kunnen worden, omdat het handelen van bedoelde functionarissen niet is omschreven in een verslag.
Het hof overweegt hieromtrent dat op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet wapens en munitie de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking mogen doen.
Volgens het proces-verbaal was er in de maand mei 2009 bij de politie CIE-informatie binnengekomen dat [verdachte] (verdachte), een man van tussen de 20 en 25 jaar oud, in het bezit is van een vuurwapen dat hij thuis bij zijn moeder in Bilthoven zou bewaren. Hij zou van plan zijn om binnenkort “iets” met dit wapen te gaan doen.
Vervolgens is door de politie naar aanleiding van die informatie een nader onderzoek in de politiesystemen ingesteld. Daarin stond geregistreerd:
[verdachte], geboren op [1985] te [geboorteplaats], geëmigreerd sinds 31 oktober 2008.
Door de hulpofficier van justitie werd vervolgens een machtiging tot binnentreden voor de woning [adres] te Bilthoven afgegeven ter inbeslagneming van alle goederen die vallen onder de Wet wapens en munitie. Na langdurig en luid kloppen op de deur en ramen van de woning werd niet gereageerd. Toen de onderruit van de toegangsdeur was geforceerd, verscheen verdachte uit de slaapkamer.
Hoewel naar het oordeel van het hof geldt dat CIE-informatie – indien dit aan de basis ligt van ingrijpende opsporingsbevoegdheden, zoals een doorzoeking – geverifieerd dient te worden, kan CIE-informatie in bijzondere gevallen - als verificatie (bij het ontbreken van verificatiemogelijkheden) niet mogelijk is of (gelet op de inhoud van de CIE-informatie) te tijdrovend is – voldoende zijn om (bijvoorbeeld) gebruik te maken van de in artikel 49 WWM genoemde bevoegdheid.
Het hof is van oordeel dat gelet op de inhoud van de CIE-informatie, met name de mededeling dat verdachte in het bezit is van een vuurwapen en van plan zou zijn om binnenkort “iets” met dit wapen te gaan doen voortvarend handelen door de politie geboden was en van verdere verificatiepogingen afgezien kon worden.
Het hof is derhalve van oordeel dat op basis van de CIE-informatie een machtiging tot binnentreden kon worden afgegeven.
Het hof is voorts van oordeel dat de doorzoeking niet disproportioneel is geweest. In geval er gezocht wordt naar wapens en/of munitie ligt het voor de hand dat er gekeken wordt in/op plaatsen waar dergelijke voorwerpen zich kunnen bevinden. Dit houdt in dat er ook in jaszakken kan worden gekeken en gevoeld.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het verslag van het binnentreden van de woning, zoals dat door de politie is opgemaakt een voldoende weergave is van het binnentreden en de doorzoeking, zoals die hebben plaatsgevonden.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de auto van de moeder van verdachte zonder uitdrukkelijke toestemming daartoe niet door de politie had mogen worden doorzocht, nu de machtiging slechts zag op de doorzoeking van de woning en dat op grond hiervan de doorzoeking van de auto onrechtmatig is geweest.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn betoog. De CIE-informatie was ook voldoende voor een onderzoek in de auto die zich kennelijk bij de woning bevond waar de verdachte verbleef en in welke woning op het moment van de doorzoeking alleen de verdachte aanwezig was. Op grond van het bepaalde in artikel 51 van de Wet wapens en munitie was voor een doorzoeking van de auto geen expliciete machtiging nodig.
Het doorzoeken van de woning en de auto is mede gelet op de urgentie die met het onderzoek was gemoeid niet onrechtmatig geweest en de door de onderzoekshandelingen verkregen resultaten kunnen bijdragen aan het bewijs van de tenlastegelegde feiten en anders dan de politierechter in eerste aanleg ziet het hof geen reden deze ter zijde te schuiven.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 7 mei 2009 een geluiddemper en een vlindermes, scherpe volmantel pistoolpatronen, kaliber 6,35 mm, en 10,08 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij, op of omstreeks 7 mei 2009 in de gemeente Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht, één of meer wapen(s) van categorie I, onder 3° en/of 1° van de Wet wapens en munitie te weten een geluiddemper en/of een vlindermes, voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij, op of omstreeks 7 mei 2009 te Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht, één of meer stuk(s) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer stuk(s) scherpe volmantel pistoolpatronen, kaliber 6,35 mm, te weten één of meer patro(o)n(en) van het fabrikaat S&B en/of één of meer patro(o)n(en) van het fabrikaat SBP, voorhanden heeft gehad;
feit 3:
hij, op of omstreeks 7 mei 2009 te Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,08 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot wapens van categorie I, onder 3° en 1°.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten schuldig heeft gemaakt aan gevaarzettend feiten, nu hij onder meer scherpe munitie voorhanden heeft gehad. Daarnaast heeft verdachte een vlindermes en een geluiddemper aanwezig gehad.
Anderzijds blijkt het uittreksel uit het documentatieregister dat verdachte in het verleden niet eerder wegens handelen in strijd met de Wet wapens en munitie of wegens Opiumwetdelicten is veroordeeld.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr R. de Groot, voorzitter,
mr H. Abbink en mr J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van P. Heinst, griffier,
en op 4 maart 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.