Parketnummer: 21-003058-10
Uitspraak d.d.: 4 maart 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 18 augustus 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres].
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 februari 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr M.W.G.J. IJsseldijk, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 november 2009 tot en met 3 februari 2010 te Veenendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand geleden aan de [adres] aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 172, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
feit 2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 november 2009 tot en met 3 februari 2010 te Veenendaal, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco Services, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken, in het bijzonder nu uit de zich in het dossier bevindende stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte wist dat de elektriciteit illegaal werd weggenomen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het bewijs in de strafzaak onrechtmatig is verkregen. Naar de mening van de raadsman zou de anonieme melding over de hennepkwekerij onvoldoende zijn voor een redelijk vermoeden van schuld. De scanning c.q. warmtemeting die door de Eneco naar aanleiding van de anonieme melding op het adres [adres] te [woonplaats] is gehouden, zou onvoldoende informatie hebben opgeleverd voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij. In de visie van de raadsman zou wegens het ontbreken van de verdenking door de politie bij het beklimmen van het dak van de garage aan de achterzijde van de woning onrechtmatig zijn gehandeld. Nu het naar binnen kijken bij de woning onrechtmatig is geweest, is als gevolg daarvan het verzamelde bewijsmateriaal onrechtmatig verkregen. Om die reden zou dit materiaal voor de bewijsvoering dienen te worden uitgesloten en zou er vrijspraak moeten volgen.
De politierechter heeft het door de raadsman in eerste aanleg gevoerde verweer gehonoreerd.
De raadsman heeft ter zitting van het hof ook aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen, omdat geen sprake is van medeplegen.
Het hof overweegt ten aanzien van het door de raadsman betoogde als volgt.
Verklaringen en bevindingen
Op 24 december 2009 werd een telefonische melding ontvangen bij ‘Meld Misdaad Anoniem’ met de volgende inhoud:
‘Hennepplantage in [woonplaats], [adres]. Het is een huurwoning. Officieel woont er een jong stel, maar het is niet zeker of er daadwerkelijk gewoond wordt. Af en toe komt er een groen busje, wat met de achterkant de garage inrijdt. Een keer is gezien dat er blauwe zakken gesjouwd werden. Van de hele woning zijn de ramen geblindeerd. De afgelopen periode was het dak alleen aan de voorkant met sneeuw bedekt. Het dakraampje staat altijd op een kier. Deze situatie is sinds een paar maanden.’
Op 6 januari 2010 is een warmtemeting verricht. Deze gaf onvoldoende informatie over de aanwezigheid van een mogelijke hennepkwekerij.
Bij een verder onderzoek op 3 februari 2010 ter plaatse constateerden de verbalisanten dat in overeenstemming met de anonieme melding alle ramen van het woonhuis geblindeerd waren. Bovendien stelden zij de aanwezigheid van watercondens vast aan de binnenzijde van een raam op de eerste verdieping. Ook namen zij waar dat aan de voor- en achterzijde twee kleine kantelramen open stonden.
Vervolgens is één van de verbalisanten op het dak van de achterzijde van de woning geklommen. Hij heeft door een kantelraam gekeken. Hij zag dat er allemaal slangen op de grond lagen. Via een slang werd er lucht uitgeblazen. Verder zag hij een afgetimmerde ruimte.
Vervolgens werd een onderzoek ingesteld in de woning. Na herhaaldelijk bellen werd de deur door de verdachte geopend. Hem werd een machtiging binnentreden getoond. Vervolgens belde verdachte zijn vriendin, de huurster van de woning.
Op de eerste verdieping werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Op de overloop troffen de verbalisanten 42 gebruikte zwarte plastic potten met hennepafvalresten en drie vuilniszakken met gebruikte potgrond. In de badkamer troffen verbalisanten 14 vuilniszakken aan met daarin afgeknipte hennepplanten.
Verdachte verklaarde, vlak nadat de verbalisanten de woning in waren gekomen, dat hij wakker was geworden van het aanbellen. Na zijn aanhouding zocht verdachte zijn kleding bij elkaar. Hiervoor werden ook enkele kasten geopend. In de badkamer zagen verbalisanten twee tandenborstels en scheerbenodigdheden voor heren.
In het dossier wordt verder vermeld dat de verdachte ook op 3 december 2009 door de politie in de woning was aangetroffen.
Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij destijds een relatie had met de toenmalige huurster van het pand: [medeverdachte].
Oordeel hof ten aanzien van de rechtmatigheid van het politieoptreden
Het hof is van oordeel dat gelet op de anonieme melding in combinatie met de waarneming van de verbalisanten op 3 februari 2010, op laatstgenoemde datum redelijkerwijs vermoed kon worden dat zich in de woning een hennepkwekerij bevond. De anonieme melding bevatte concrete informatie die deels bevestigd werd door de waarneming van de verbalisanten op 3 februari 2010, terwijl hetgeen de verbalisanten waarnamen (geblindeerde ramen en watercondens) konden duiden op de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de betreffende woning.
Op basis van het bepaalde van artikel 9, lid 1, aanhef en onder b, van de Opiumwet waren verbalisanten bevoegd op het dak van de woning te klimmen en door het openstaande raam naar binnen te kijken.
Naar het oordeel van het hof is het politieoptreden derhalve niet onrechtmatig geweest en wordt het namens verdachte gevoerde verweer verworpen.
Oordeel hof ten aanzien van het medeplegen door de verdachte
Op 3 februari 2010, toen de hennepkwekerij door de politie werd ontdekt, bevond de verdachte zich als enige in de woning. Gelet op hetgeen hierboven is vermeld, kan de woning gezien worden als verblijfplaats van de verdachte en moet hij – nu er op de overloop en in de in de gebruik zijnde badkamer veel hennepafval lag - hebben geweten van de hennepkwekerij. Gelet ook op het feit dat de woning verder alleen nog bewoond werd door [medeverdachte], met wie de verdachte in die tijd een relatie had, staat het voor het hof voldoende vast dat de verdachte tezamen en in vereniging met haar hennepplanten aanwezig heeft gehad, zoals omschreven tenlastelegging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 november 2009 tot en met 3 februari 2010 te Veenendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand geleden aan de [adres] aldaar) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 172, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De politierechter heeft in eerste aanleg verdachte van beide tenlastegelegde feiten vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep te kennen gegeven het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen te achten en heeft gevorderd dat er een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, wordt opgelegd.
De raadsman heeft in hoger beroep primair gepleit voor vrijspraak.
Het hof komt anders dan de politierechter in eerste aanleg tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte samen met een ander of anderen een hennepplantage aanwezig heeft gehad. Volgens de oriëntatiepunten straftoemeting is bij het aanwezig hebben van een kwekerij met een omvang van 100 tot 500 planten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend. Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de capaciteit van de aangetroffen hennepkwekerij (van 172 planten) en aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten.
Bij de strafoplegging is mede in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken en gelet op de vordering van de advocaat-generaal in hoger beroep, strekkende tot oplegging van een werkstraf. Verder heeft het hof rekening gehouden met het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 3 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens Opiumwetfeiten is veroordeeld. Op grond hiervan ziet het hof af van het opleggen van een gevangenisstraf en is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van als hierna aan te geven, passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr R. de Groot, voorzitter,
mr H. Abbink en mr J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van P. Heinst, griffier,
en op 4 maart 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.