ECLI:NL:GHARN:2011:BP8904

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001850-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onthouding van wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank had de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het door de veroordeelde verkregen voordeel op nihil gesteld. De officier van justitie ging hiertegen in hoger beroep. Het hof constateert dat het arrest niet binnen de redelijke termijn van twee jaren na het instellen van het hoger beroep is gewezen, maar dat de veroordeelde reeds is gecompenseerd voor deze overschrijding. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 188.246,- had geschat, beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de kosten van de slachtoffers groter zijn dan de door hen gegenereerde inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden, waardoor het voordeel uit het eerste bewezen feit op nihil wordt gesteld. Echter, het hof heeft ook vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit mensenhandel gepleegd jegens een meerderjarige vrouw, wat resulteert in een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 58.652,15. Het hof heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001850-08
Parketnummer eerste aanleg: 07-607116-06
Arrest van 23 maart 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 juli 2008, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van veroordeelde
mr. H.E. van Zijll, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil gesteld.
Gebruik van het rechtsmiddel
De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan veroordeelde betekend.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van veroordeelde heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststelt op € 188.246,- en de veroordeelde de verplichting oplegt dat bedrag te betalen aan de Staat, ter ontneming van dat voordeel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel onderliggende strafzaak
De veroordeelde is bij arrest van dit hof (parketnummer 24-003227-07) veroordeeld tot straf ter zake van feit 1 en 2 telkens: mensenhandel in vereniging, gepleegd in de periode van 1 januari 2006 tot en met 20 maart 2006.
Voordeel uit bewezenverklaarde feiten
Voor zover relevant is in de strafzaak ten laste van veroordeelde is bewezenverklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, gepleegd jegens (de minderjarige) [slachtoffer 1].
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, is het hof van oordeel dat de raadsman voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten (ten bedrage van € 2.138,50) ter zake van het vervoer en het onderhoud van [slachtoffer 1] groter zijn dan de door haar gegenereerde inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden (ten bedrage van € 1.260,-), die veroordeelde haar heeft afgenomen. Het voordeel dat uit het onder 1 bewezenverklaarde feit is behaald, wordt derhalve op nihil gesteld.
Voordeel uit soortgelijke feiten
Naast de mensenhandel gepleegd ten aanzien van de minderjarige [slachtoffer 1], acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde voordeel heeft genoten uit een soortgelijk feit, namelijk mensenhandel gepleegd jegens de meerderjarige [slachtoffer 2] in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 20 maart 2006.
Het verweer van de raadsman dat veroordeelde in de strafzaak is vrijgesproken van mensenhandel gepleegd ten aanzien van [slachtoffer 2] en dat eventueel voordeel uit dat feit niet kan worden ontnomen, wordt verworpen. De tenlastelegging en ook de bewezenverklaring van feit 1 ziet enkel en alleen op slachtoffers jonger dan 18 jaren, waaronder niet [slachtoffer 2] kan worden begrepen, omdat zij ouder is dan 18 jaren. Het ten laste gelegde en bewezenverklaarde onder 2 ziet, mede gelet op de inhoud van het strafdossier, alleen op mensenhandel gepleegd ten aanzien van (de meerderjarige) [slachtoffer 3].
bewijsmiddelen
Aan de inhoud van de volgende wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van
€ 58.652,15.
In haar verklaring van 27 maart 2006 heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij onder valse voorwendselen naar Nederland is gelokt door veroordeelde. In Nederland voelde zij zich bedreigd door veroordeelde. Zij was afhankelijk van hem om in Nederland te kunnen blijven. Onder zijn druk is zij tegen haar wil in de prostitutie gaan werken, waarbij zij al haar verdiende geld diende af te staan aan veroordeelde.
inkomsten
[slachtoffer 2] heeft voorts verklaard dat zij eind september 2004 en het hele jaar 2005 in de prostitutie heeft gewerkt. Over de eerste maand (oktober 2004) dat [slachtoffer 2] als prostituee werkzaam was heeft zij verklaard dat zij iedere dag werkte, 10 klanten per dag had en als nieuw meisje 50 euro kon vragen.
Over de periode 1 november 2004 tot en met 20 maart 2006 heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij onregelmatig in de prostitutie werkte, maar als zij werkte had zij gemiddeld 10 klanten per dag die haar elk 50 euro betaalden. De kosten van de dagelijkse peeskamerhuur waren 100 euro.
[slachtoffer 2] hield haar verdiensten bij. Het hof begrijpt uit haar verklaring dat zij in 2005 ongeveer € 40.000,- heeft verdiend. De verklaring van [slachtoffer 2] vindt voor wat betreft haar verdiensten steun in de aantekeningen die door [medeveroordeelde] zijn gemaakt in de agenda van [veroordeelde] waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] in een periode van ongeveer twee weken een bedrag van bijna € 2000,- verdiende.
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] van 10 april 2006 blijkt dat zij tot en met de dag van de aanhouding van veroordeelde (20 maart 2006) in de prostitutie werkte en haar geld moest afstaan aan hem.
Voorts heeft zij tijdens dat verhoor verklaard dat zij stiekem € 189,- had gespaard en dat er nog een bedrag van € 300,- in de woning lag van haar verdiensten dat nog niet door veroordeelde naar de bank was gebracht.
Gelet op het voorgaande acht het hof aannemelijk dat veroordeelde uit mensenhandel gepleegd ten aanzien van [slachtoffer 2] van 1 oktober 2004 tot en met 20 maart 2006 het volgende heeft ontvangen:
Van 1 oktober 2004 tot en met 31 oktober 2004:
31 dagen * 10 klanten per dag * 50 euro = € 15.500,-
Van 1 november 2004 tot en met 31 december 2004:
[slachtoffer 2] heeft verklaard over 2005 € 40.000,- te hebben verdiend. Het hof gaat er vanuit dat hierbij al rekening is gehouden met de directe kosten (peeskamerhuur). Dat is een bedrag van € 40.000,- : 52 = € 769,23 per week waarbij nu het een jaarbedrag is het hof er vanuit gaat dat al rekening is gehouden met vakanties en niet gewerkte dagen. Het hof acht het aannemelijk dat de verdiensten van [slachtoffer 2] in de laatste twee maanden van 2004 zich op hetzelfde niveau bevonden (en derhalve op een lager niveau dan oktober 2004) als in 2005.
61 dagen * €769,23 euro per week = € 6.703,29
In 2005:
€ 40.000,-;
Van 1 januari 2006 tot en met 20 maart 2006:
Ook voor deze periode acht het hof het aannemelijk dat de verdiensten van [slachtoffer 2] €769,23 euro per week waren.
31 + 28 + 19 dagen = 78 dagen * €769,23 euro per week = € 8.571,42
kosten
Van de zijde van veroordeelde is geen enkel inzicht gegeven in de kosten die hij heeft gemaakt ter voltooiing van het door hem gepleegde strafbare feit jegens [slachtoffer 2]. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] blijkt echter wel dat er een aantal kosten zijn gemaakt. Veroordeelde heeft ongeveer € 1.000,- betaald ten behoeve van een abortus van [slachtoffer 2], opdat zij kon blijven werken. Tevens blijkt uit het rapport ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel dat uit de bankafschriften van veroordeelde blijkt dat er kosten zijn gemaakt voor de huur van een kamer in Amsterdam ten behoeve van de werkzaamheden van onder meer [slachtoffer 2]. Daar staat eveneens vermeld dat er inkomsten waren voor veroordeelde uit de verhuur van die kamer aan een derde persoon. De helft van de huurkosten rekent het hof aan deze derde persoon toe.
Nu de kamer voor het overige deel niet alleen door [slachtoffer 2], maar ook door andere in het dossier genoemde personen werd gebruikt acht het Hof het redelijk dat de huurkosten, zoals die blijken uit voornoemd rapport (€ 297,24 van oktober 2004 tot en met december 2004 en € 340,79 van januari 2005 tot en met maart 2006), voor 20% door veroordeelde kunnen worden afgetrokken van de opbrengsten die hij had uit de werkzaamheden van [slachtoffer 2].
De huurkosten bedragen derhalve 3 maanden x € 297,24 = € 891,72 en 15 maanden x € 340,79 = € 5111,85. De totale huur bedraagt derhalve € 6.003,57 * 20% = € 1.200,71
Omdat [slachtoffer 2] geen inkomsten zelf mocht houden, acht het hof aannemelijk dat zij door veroordeelde werd onderhouden. In het voornoemde rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is een raming opgenomen van de gemiddelde kosten van het levensonderhoud door het Nibud. Nu veroordeelde echter niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij alle kosten die in de berekening van het Nibud worden genoemd heeft gemaakt ten behoeve van [slachtoffer 2], en uit de verklaringen van [slachtoffer 2] ook niet blijkt dat alle kosten die door het Nibud worden genoemd ten behoeve van haar zijn gemaakt, zal het hof alleen rekening houden met de geraamde kosten voor voedsel
(€ 159,-), kleding (€ 46,-) en persoonlijke verzorging (€ 20,-). Dit is derhalve een bedrag per maand van € 225,- x 18 maanden = € 4.050,-.
Voorts acht het hof aannemelijk dat er reiskosten zijn gemaakt, omdat [medeveroordeelde] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] met de auto naar haar werkplek werd gebracht. Veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de gemaakte reiskosten. Het hof zal aansluiten bij het eerdergenoemde rapport wederrechtelijk verkregen voordeel
(p. 38) voor wat betreft de kilometervergoeding en het aantal gereden kilometers (114 per keer). Het hof acht niet aannemelijk dat iedere dag in Amsterdam werd gewerkt, gelet op hetgeen [slachtoffer 2] heeft verklaard. Gelet op de eerdergenoemde aantekeningen in de agenda van [veroordeelde], werkte zij gemiddeld om de dag. De periode waarin zij werkte beslaat 31 + 61 + 365 + 78 = 535 dagen, derhalve heeft zij gedurende 267 dagen reiskosten gemaakt. Reiskosten: 114 km x 0,15 cent x 267 = € 4.565,70.
Nu [slachtoffer 2] blijkens het dossier in de betreffende periode niet de enige persoon was die vanuit de woning van [plaats] naar haar werkplek in de prostitutie werd gebracht acht het hof het redelijk om 50% van die kosten (als kosten betrekking hebbend op [slachtoffer 2]) in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. € 4.565,70 * 50% = € 2.282,85
Raamhuur:
Voor de maand oktober 2004 is nog geen rekening gehouden met de kosten voor kamerhuur. Het hof zal voor de kosten van een peeskamer aansluiting zoeken bij de kosten voor een dergelijke kamer in andere perioden.
kosten peeskamerhuur oktober 2004 31 dagen * € 100 = € 3.100,-.
Inkomsten
Oktober 2004 € 15.500,-
November en december 2004 € 6.703,29
2005 € 40.000,-
Januari t/m 19 maart 2006 € 8.571,42
Achtergehouden door slachtoffer € -189,-
Opbrengst in de woning € -300,-
Totale inkomsten € 70.285,71
Af: kosten
Abortus € 1.000,-
Huur € 1.200,71
Levensonderhoud € 4.050,-
Reiskosten € 2.282,85
Peeskamerhuur € 3.100,-
Totaal kosten € 11.633,56
Voordeel € 58.652,15
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat veroordeelde het door hem behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gedeeld met een ander of anderen. Evenmin acht het hof aannemelijk geworden dat verdachte voordeel heeft gehad uit mensenhandel gepleegd ten aanzien van andere personen dan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2], zoals de advocaat-generaal heeft bepleit. [medeveroordeelde] heeft geen verklaringen afgelegd die erop duiden dat zij slachtoffer is van mensenhandel door veroordeelde. Op grond van de verklaringen van [getuige 2] is evenmin aannemelijk geworden dat zij slachtoffer is van veroordeelde, gelet op de omstandigheid dat zij meermalen vrijwillig is teruggekeerd naar veroordeelde. Van de andere door de advocaat-generaal genoemde personen zijn onvoldoende gegevens bekend waaruit kan worden afgeleid dat zij ook slachtoffers van veroordeelde zijn.
Redelijke termijn/betalingsverplichting
Dit arrest is niet gewezen binnen de redelijke termijn van twee jaren na het instellen van het hoger beroep. Nu veroordeelde in de strafzaak echter reeds is gecompenseerd voor de overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof in de ontnemingszaak volstaan met de constatering dat niet binnen twee jaren op het hoger beroep is beslist.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde [veroordeelde] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 58.652,15;
legt de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van achtenvijftigduizend zeshonderdtweeenvijftig euro en vijftien cent ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. G. Dam en
mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.