Parketnummer: 24-000225-10
Parketnummer eerste aanleg: 07-892010-08
Arrest van 23 maart 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 januari 2010 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman, mr. A.H.H. Nauta, advocaat te Lelystad.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte voor het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 uren vervangende hechtenis, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 november 2004 tot en met 27 juni 2007 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier van de gemeente [gemeente] sector sociale zaken en/of Afdeling Werk en Inkomen (Rechtmatig-heidsonderzoekformulier Abw en/of WWB), waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van inkomen en/of werkaanvaarding - (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader (telkens) valselijk (alle) (door [medeverdachte]) verrichte werkzaamheden/werkaanvaarding en/of (alle) (voorafgaande) genoten en/of ontvangen inkomsten niet vermeld en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 12 oktober 2004 tot en met 25 juni 2007 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of haar mededader wist/wisten, althans redelijkerwijze moest/moesten vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten het recht van [medeverdachte] en/of verdachte op een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader (telkens) aan de dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] niet opgegeven/gemeld: (door [medeverdachte]) (alle) verrichte werkzaamheden en/of (alle) (voorafgaande) genoten en/of ontvangen inkomsten.
Vrijspraak
Het hof acht niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht bewezen dat:
zij in de periode 12 oktober 2004 tot en met 25 juni 2007 in de gemeente [gemeente], in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingen-verplichting op grond van artikel 65 van de Algemene bijstandswet of artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten het recht van [medeverdachte] en/of verdachte op een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, aan de dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente] niet gemeld: door
[medeverdachte] verrichte werkzaamheden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
in strijd met een haar bij op krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl zij redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van de verstrekking of tegemoetkoming.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende een periode van twee-en-een-half jaar opzettelijk nagelaten om aan de Dienst Sociale Zaken van de gemeente [gemeente], waarvan zij tezamen met haar toenmalige echtgenoot een uitkering op grond van de Algemene Bijstandswet en, nadien, de Wet werk en bijstand ontving, te melden dat haar echtgenoot vrijwel dagelijks werkzaamheden verrichtte.
Verdachte heeft verklaard wel te hebben geweten dat haar echtgenoot werkzaamheden verrichtte, maar niet of hij daarmee inkomsten verwierf en, indien dat het geval was, hoeveel. Die omstandigheid ontslaat verdachte niet van de inlichtingenplicht, die zij op grond van voornoemde wetten had. Zij had uit eigen beweging mededeling moeten doen van alle feiten en omstandigheden die van invloed konden zijn op haar recht op bijstand en dat van haar echtgenoot, daaronder begrepen de enkele omstandigheid dat haar echtgenoot werkzaamheden verrichtte. Het is vervolgens aan de Dienst om te onderzoeken of die feiten en omstandigheden gevolgen dienen te hebben voor de uitkering.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 9 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Het hof acht oplegging van een werkstraf een passende afdoening voor hetgeen bewezen is verklaard. Voor wat de omvang daarvan betreft, zal het hof afwijken van de voor dergelijke feiten geldende richtlijnen en van de vordering van de advocaat-generaal, nu - anders dan door de advocaat-generaal gevorderd - verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en het subsidiair ten laste gelegde (lichtere) feit bewezen is verklaard. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachte weliswaar nalatig is geweest, maar dat haar invloed op de financiële gang van zaken in haar huishouding beperkingen kende door de opstelling van haar echtgenoot.
Verdachte zal daarom een werkstraf van na te melden omvang worden opgelegd.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het verdachte subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. J.P. van Stempvoort, in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.