ECLI:NL:GHARN:2011:BP9009

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.030/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering en schadevergoeding bij brand in glastuinbouwkas

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Onderlinge Hagelverzekering Agriver B.A. en Labrie Vastgoed B.V. over schadevergoeding na een brand in een glastuinbouwkas. Eiseres, Agriver, had de kas verzekerd en stelde dat Labrie Vastgoed geen verzekerbaar belang had ten tijde van de brand. De brand vond plaats op 17 maart 2003, waarna de kas werd gesloopt en de grond werd opgeleverd aan de projectontwikkelaar. Agriver weigerde de schade te vergoeden, omdat volgens hen Labrie Vastgoed geen schade had geleden die door de polis was gedekt. Het hof oordeelde dat Labrie Vastgoed ten tijde van de brand geen eigendom van de kas had, aangezien de projectontwikkelaar de eigenaar was. Hierdoor had Labrie Vastgoed geen recht op schadevergoeding op basis van de verzekeringsovereenkomst. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad en wees de vorderingen van Labrie Vastgoed af. Tevens werd Labrie Vastgoed veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

Arrest d.d. 15 maart 2011
Zaaknummer 200.027.030/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Onderlinge Hagelverzekering Agriver B.A.,
gevestigd te Hasselt,
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Agriver,
advocaat: mr. T.J. Dorhout Mees, kantoorhoudende te Zwolle,
die ook heeft gepleit,
tegen
Labrie Vastgoed B.V.,
gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Labrie Vastgoed,
advocaat: mr. drs. M.C. Hoogendam, kantoorhoudende te Leusden,
die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 3 december 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 27 februari 2009 is door Agriver hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Labrie Vastgoed tegen de zitting van 26 mei 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zover toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad
- het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 december 2008, rolnummer 140231/HA ZA 07-1591 te vernietigen
- en Labrie Vastgoed alsnog haar vorderingen te ontzeggen,
met veroordeling van Labrie Vastgoed in de kosten van deze procedure in eerste en tweede instantie."
Bij memorie van antwoord is door Labrie Vastgoed verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"1. bekrachtigen het vonnis waarvan beroep
2. Agriver te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
een ander uitvoerbaar bij voorraad."
en
"dat het aan het Gerechtshof te Arnhem behage te vernietigen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, Sector Civiel van 3 december 2008 onder nummer 140231 HA ZA 07/1591, voor zover de rechtbank de vordering van Labrie terzake van gemaakte buitengerechtelijke kosten heeft afgewezen, opnieuw rechtdoende, Agriver te veroordelen tot betaling van € 1.890,00 aan buitengerechtelijke kosten alsmede Agriver te veroordelen tot betaling van € 7.193,56 inzake door Labrie betaalde expertisekosten, met veroordeling van Agriver in de kosten van dit hoger beroep.
Een en ander uitvoerbaar bij voorraad."
Door Agriver is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grief van Labrie af te wijzen en het vonnis van de Rechtbank in zoverre te bekrachtigen en Labrie te veroordelen in de kosten van het incidenteel appel."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten door hun advocaat, Agriver onder overlegging van een pleitnota.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Agriver heeft in het principaal appel drie grieven opgeworpen.
Labrie Vastgoed heeft in het incidenteel appel één grief opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1.1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van genoemd vonnis van 3 december 2008 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, aangevuld met de hierna te noemen andere feiten.
1.2. Voor zover dat voor de beoordeling van dit geschil van belang is staat het volgende vast:
1.2.1. Labrie Vastgoed heeft als bedrijfsomschrijving: het beleggen, verhuren, exploiteren alsmede het aan- en verkopen van registergoederen, alles in de meest ruime zin van het woord en is enig aandeelhouder en zelfstandig bevoegd directeur van Kwekerij Labrie B.V., hierna: Kwekerij Labrie, die zich richt op de uitoefening van het tuinders- en kwekersbedrijf.
1.2.2. Labrie Vastgoed heeft op 1 juli 1999 een glastuinbouwverzekering, hierna te noemen: de verzekeringsovereenkomst, afgesloten bij Agriver onder polisnummer 051200501267201 met een looptijd van 120 maanden. Op deze verzekering waren de "Verzekeringsvoorwaarden voor kassen" van 1 januari 1990 van toepassing verklaard, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"1.2 Verzekerde
Verzekeringsnemer en/of de in de polis als zodanig vermelde natuurlijke of rechtspersoon, voorzover deze belang heeft bij het behoud van de verzekerde zaak uit hoofde van eigendom of ander zakelijk recht, dan wel voor zover deze het risico draagt voor het behoud of daarvoor aansprakelijk is.
(…)
2.2 Vergoedingen boven het verzekerde bedrag
(…)
11. Kosten van deskundigen bij schaderegeling: het salaris en de kosten van alle deskundigen komen ten laste van de maatschappij. Van de door verzekeringsnemer benoemde deskundige echter tot maximaal het bedrag van salaris en kosten van de door de maatschappij benoemde deskundige."
1.2.3. Volgens de akte van levering van 15 maart 2001 hebben mevrouw [X], de heer [Y] en Kwekerij Labrie, te dezen vertegenwoordigd door haar zelfstandig bevoegd directeur Labrie Vastgoed, hierna te noemen: de verkopers, tuinland met kassen en ondergrond, gelegen aan de Albert van 't Hartweg 39 en aan de Eerste Tochtweg, beide in de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, aan Amstelland Ontwikkeling Grondbedrijf B.V. en Heijmans Vastgoed Realisatie B.V., hierna te noemen: de kopers, geleverd en overgedragen. In deze akte van levering was een recht op voortgezet gebruik ten behoeve van de verkoper opgenomen:
"Artikel 20
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5 lid 3 van deze overeenkomst heeft verkoper het recht om de verkochte percelen 1918, 1919 gedeeltelijk, 2118, 2119 en 2337 gedeeltelijk na levering daarvan om niet te blijven gebruiken op dezelfde wijze als thans geschiedt tot minimaal 1 juli 2005 doch uiterlijk 1 juli 2006.
(…)
6. Dit voortgezet gebruik is een strikt persoonlijk recht van de verkoper. Het is verkoper niet toegestaan het recht te bezwaren, te verpachten of te verhuren. Het is verkoper niet toegestaan het gebruik geheel of gedeeltelijk af te staan.
(…)
9. Na eindiging van het gebruik dient het verkochte aan koper c.q. haar rechtsopvolger(s) te worden afgeleverd in dezelfde staat als die waarin het zich bevond ten tijde van de levering en met dezelfde bodemkwaliteit, rekeninghoudend met hetgeen in lid 6 daaromtrent is bepaald. Indien dit niet het geval is, is verkoper verplicht voor zijn rekening en risico een eventueel benodigde sanering te laten verrichten, rekeninghoudend met hetgeen in lid 6 daaromtrent is bepaald."
1.2.4. De kopers hebben de kassen op hun beurt doorverkocht aan Grondbank Zuidplaspolder B.V., hierna te noemen: de projectontwikkelaar
1.2.5. Volgens een op 27 september 2001 ondertekend huurcontract heeft Labrie Vastgoed aan Kwekerij Labrie de kassen verhuurd voor een huurprijs van ƒ 648.900,00 per jaar exclusief BTW.
1.2.6. Op 17 maart 2003 is brand ontstaan in de kas aan de Albert van 't Hartweg 39, hierna te noemen: de kas.
1.2.7.Over alle schadeposten, met uitzondering van de schade aan de kasconstructie, is overeenstemming bereikt met Agriver. Over de schade aan de kasconstructie konden de experts geen overeenstemming bereiken, zodat een bindend adviseur is benoemd. Bij uitspraak van 9 maart 2006 heeft de bindend adviseur de schade aan de kasconstructie bindend vastgesteld als volgt: op basis van de herbouwwaarde € 203.000,00 en op basis van de dagwaarde € 120.000,00, beide te vermeerderen met € 10.000,00 opruimingskosten.
1.2.8. Het telen van rozen in de kassen is per 1 juli 2006 door Kwekerij Labrie gestaakt, omdat het - zoals de heer [Y] namens Labrie Vastgoed ter zitting verklaarde - economisch niet meer mogelijk is om rozen te telen. De kassen zijn vervolgens gesloopt.
1.2.9. Bij brief van 21 juli 2006 heeft Labrie Vastgoed Agriver verzocht de schade aan de kasconstructie op basis van de dagwaarde ten bedrage van € 120.000,00 en de opruimingskosten ten bedrage van € 10.000,00, te vergoeden. Agriver heeft geweigerd dit bedrag te voldoen.
Met betrekking tot de grieven in het principaal appel
2. Het hof constateert dat aan alle door Agriver aangevoerde grieven de stelling ten grondslag ligt, dat Labrie Vastgoed ten tijde van de brand geen verzekerbaar belang had en dat zij geen schade heeft geleden, die door de polis is gedekt. De grieven lenen zich in zoverre voor gezamenlijke behandeling.
3. Labrie Vastgoed vordert vergoeding van door haar geleden schade. Op haar rust op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van haar stelling dat zij ten gevolge van de brand schade heeft geleden en dat deze schade ook is gedekt onder de verzekeringsovereenkomst.
4. Uitgangspunt zowel onder het oude recht als – sinds 1 januari 2006 – onder het thans geldende recht was en is dat degene die een overeenkomst van schadeverzekering sluit (de verzekeringnemer) slechts zijn eigen verzekerbaar belang verzekert, tenzij anders is overeengekomen. Uit het polisblad bij de hierboven in r.o. 1.2.2 genoemde verzekering noch anderszins blijkt dat andere verzekerbare belangen dan die van Labrie Vastgoed als verzekeringnemer zijn verzekerd
5. Voorts is niet gesteld en blijkt ook anderszins niet dat Labrie Vastgoed de in r.o. 1.2.2 vermelde overeenkomst van verzekering niet voor zichzelf is aangegaan, maar deze zou hebben gesloten in zijn hoedanigheid van zelfstandig bevoegd directeur van Kwekerij Labrie. In dat kader wijst het hof er op dat Labrie Vastgoed zich ook in die zin als verzekeringnemer heeft gepresenteerd door – naar zij ook uitdrukkelijk zelf stelt in de memorie van antwoord – de op haar naam gestelde premiefacturen voor de verzekering te betalen.
6. Nu uit het voorgaande volgt dat uitsluitend de verzekerbare belangen van Labrie Vastgoed bij de verzekerde zaak, te weten de tuinbouwkas inclusief de in de polis omschreven apparatuur, zijn verzekerd, betekent dit in het licht van het bepaalde in artikel 1.2 van de polisvoorwaarden dat Labrie Vastgoed als verzekeringnemer verzekerde is voor zover zij belang heeft bij het behoud van de verzekerde zaak uit hoofde van eigendom of ander zakelijk recht, dan wel voor zover zij het risico draagt voor het behoud of daarvoor aansprakelijk is.
7. Tussen partijen staat vast dat ten tijde van de brand niet Labrie Vastgoed maar de projectontwikkelaar eigenaar was van de grond met de kas. Met die vaststelling is naar het oordeel van het hof reeds gegeven dat Labrie Vastgoed uit hoofde van een zuiver eigenaarsbelang geen schade heeft geleden.
8. Labrie Vastgoed heeft voorts gesteld dat zij ten tijde van de brand op grond van artikel 20 van voormelde akte van levering gerechtigd was tot het feitelijk gebruik van de kassen en dat op haar eveneens op grond van artikel 20 (onder 9) de verplichting rust om op enig moment de kas in goede staat op te leveren aan de projectontwikkelaar. Voorts stelt zij dat zij ten tijde van de brand deze kassen nog verhuurde aan Kwekerij Labrie en dat na de brand Kwekerij Labrie de kassen is blijven gebruiken en dat deze daarvoor dezelfde huur is blijven betalen aan Labrie Vastgoed.
9. Op zichzelf is juist dat een verzekerbaar belang kan bestaan in het voortgezet gebruik van een zaak dan wel in een zgn. verhuurdersbelang. Een verhuurdersbelang valt naar het oordeel van het hof evenwel niet onder de verzekerde belangen zoals omschreven in artikel 1.2 van de polisbepalingen. Immers, daarbij is geen sprake van een belang bij het behoud van de verzekerde zaak uit hoofde van eigendom of ander zakelijk recht. De stelling dat de genoemde verplichting op grond van artikel 20 (onder 9) in de voormelde akte van levering van 15 maart 2001 een in beginsel verzekerd belang schept nu de feitelijk gebruiker daarmee in de zin van artikel 1.2 van de polisvoorwaarden het risico draagt voor het behoud van de verzekerde zaak of daarvoor aansprakelijk is, is naar het oordeel van het hof op zichzelf verdedigbaar. Ter zake de volgens Labrie Vastgoed in dit belang geleden schade overweegt het hof als volgt.
10. Ter zake de volgens Labrie Vastgoed door haar geleden schade overweegt het hof - wat er ook zij van het door Labrie Vastgoed gestelde verzekerde belang - als volgt.
11. Nu verzekerd is het belang bij behoud van de kas strekt de polis naar het oordeel van het hof tot vergoeding van de schade die bestaat in de waardevermindering van de kas of de met herstel gemoeide kosten.
12. Voor zover de kas ook na de brand in gebruik is gebleven bij Kwekerij Labrie is voldoende gebleken dat zij daarvoor dezelfde huurprijs als voor de brand aan Labrie Vastgoed is blijven betalen. Het hof oordeelt dat in zoverre niet is gesteld of gebleken van door Labrie Vastgoed geleden schade.
13. Labrie Vastgoed heeft tevens gesteld dat zij zou kunnen worden gekort op het nog te ontvangen gedeelte van de koopprijs van de projectontwikkelaar. De heer [Y] heeft namens Labrie Vastgoed ten pleidooi evenwel verklaard dat de projectontwikkelaar de kas omstreeks juli 2006 is gesloopt en dat dit niet heeft geleid tot vermindering van de koopprijs. Nu Labrie Vastgoed de volledige koopprijs van de projectontwikkelaar heeft ontvangen oordeelt het hof dat Labrie Vastgoed ter zake evenmin schade heeft geleden.
14. Tot slot heeft Labrie Vastgoed gesteld schade te hebben geleden in het verschil tussen de huurinkomsten die zij zonder de brand na 1 juli 2006 zou hebben ontvangen, waarvan zij in onderdeel 18 van de dagvaarding in eerste aanleg heeft gesteld dat die € 110.000,00 per jaar zouden hebben bedragen, en - naar het hof begrijpt - het bedrag van de door haar te generen rentevergoeding over het voormelde resterende gedeelte van de van de projectontwikkelaar ontvangen koopsom. Het hof overweegt hierover als volgt.
15. Op grond van artikel 20 lid 1 van de akte van levering gold het recht op het voortgezet feitelijk gebruik om niet van de aan de projectontwikkelaar verkochte zaak tot uiterlijk 1 juli 2006.
16. Voor zover er hier al sprake is van schade van Labrie Vastgoed omdat het gebruik om niet van de aan de projectontwikkelaar verkochte zaak was geëindigd op 1 juli 2006, gaat het naar het oordeel van het hof echter niet om de waardevermindering van de kas of om de met herstel gemoeide kosten, maar vloeit de gestelde schade voort uit de omstandigheid dat de kas na de brand, om welke reden dan ook, niet is hersteld dan wel herbouwd.
17. Naar het oordeel van het hof is ook deze schade niet onder de polis gedekt.
18. Voor wat betreft de door Labrie Vastgoed nog gevorderde opruimingskosten groot € 10.000,00 geldt dat deze door Agriver zijn betwist. Nu Labrie Vastgoed van het maken van die kosten ook geen gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, dient dit onderdeel van de vordering reeds om die reden te worden afgewezen.
19. Labrie Vastgoed heeft zich er voorts op beroepen dat Agriver gehouden is over te gaan tot vergoeding van de schade op grond van de hiervoor onder 1.2.7 genoemde vaststellingsovereenkomst. Het hof is van oordeel dat het daarin vastgestelde schadebedrag pas aan de orde komt, indien schade is geleden die door de verzekering wordt gedekt. Hiervoor heeft het hof reeds overwogen dat hiervan geen sprake is.
20. De grieven slagen mitsdien.
21. Grief I in het incidenteel appel houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet worden afgewezen.
22. Labrie Vastgoed heeft tijdens het pleidooi het gedeelte van deze grief, dat ziet op het niet vergoeden van de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten groot € 1.890,00 ingetrokken. Het hof komt derhalve niet toe aan de beoordeling van dit onderdeel.
23. Labrie Vastgoed vordert in incidenteel appel dan nog de kosten van de door haar ingeschakelde deskundige groot € 7.193,56, waarbij het gaat om extra kosten, boven het door Agriver vergoede bedrag. Zij stelt dat het hier gaat om redelijke kosten gemaakt tot het vaststellen van de schade die op grond van artikel 7:959 BW ten laste van Agriver komen. Agriver heeft tegen deze vermeerdering van eis geen bezwaar gemaakt, zodat het hof uit zal gaan van de vermeerderde eis.
24. Het hof overweegt dat 7:959 BW van regelend recht is, zodat daarvan ten nadele van Labrie Vastgoed kan worden afgeweken, nu zij de verzekeringsovereenkomst is aangegaan in het kader van de uitoefening van haar bedrijf (artikel 7:963 lid 6 BW). In artikel 2.2. onder 11 van de polisvoorwaarden (zie hiervoor onder rov. 1.2.2) is een dergelijke afwijking opgenomen. Op grond daarvan kon Agriver volstaan met vergoeding van de kosten van de deskundige van Labrie Vastgoed tot maximaal het bedrag aan kosten van haar eigen deskundige. Nu Agriver kosten tot dit bedrag heeft voldaan, zoals Labrie Vastgoed tijdens het pleidooi heeft erkend, dient dit onderdeel van de vordering van Labrie Vastgoed te worden afgewezen.
25. De grief faalt.
Slotsom
26. Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Labrie Vastgoed afwijzen, alsmede de in hoger beroep vermeerderde eis van Labrie Vastgoed. Als de in het ongelijk te stellen partij zal Labrie Vastgoed worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg (advocaatkosten 2 punten x tarief V, ofwel € 2.842,00), van het geding in principaal hoger beroep (advocaatkosten 3 punt x tarief V, ofwel € 7.896,00), alsmede van het geding in incidenteel hoger beroep (advocaatkosten 3 punt x 0,5 x tarief V, ofwel € 3.948,00).
De beslissing
Het gerechtshof:
in het principaal appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het door Labrie Vastgoed gevorderde,
in het incidenteel appel
wijst af het door Labrie Vastgoed gevorderde,
in het principaal appel en in het incidenteel appel
veroordeelt Labrie Vastgoed in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Agriver:
in eerste aanleg op € 2.900,-- aan verschotten en € 2.842,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in het principaal hoger beroep op € 3.972,25 aan verschotten en € 7.896,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in het incidenteel hoger beroep op nihil aan verschotten en € 3.948,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. R.Ch. Verschuur, voorzitter, K.M. Makkinga en N. van Tiggele - van der Velde, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 15 maart 2011 in bijzijn van de griffier.