ECLI:NL:GHARN:2011:BP9419

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002985-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door handel in harddrugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De veroordeelde, geboren in 1987, heeft wederrechtelijk voordeel verkregen door de handel in harddrugs. Het hof heeft het voordeel geschat op 3.600 euro en legt de veroordeelde de verplichting op om 3.040 euro aan de Staat te betalen. Dit bedrag is verminderd met 10% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingsvordering in hoger beroep, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder een bedrag van 2.100 euro aan wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld en de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. De veroordeelde is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep is het bewijs van de handel in harddrugs besproken, waarbij de veroordeelde zelf verklaarde dat hij tussen januari en maart 2006 ongeveer 1.000 euro per drie weken verdiende aan de handel.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in totaal 3.600 euro heeft verdiend aan de bewezen verklaarde handel in harddrugs. Het hof heeft ook rekening gehouden met een eerder verbeurd verklaard bedrag van 200 euro, dat al aan de veroordeelde was ontnomen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de betalingsverplichting aan de Staat heeft vastgesteld op 3.040 euro, rekening houdend met de eerder verbeurd verklaarde bedragen en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002985-07
Parketnummer eerste aanleg: 07-630049-06
Arrest van 28 maart 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 november 2007, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 6 juli 2006 van voormelde rechtbank Zwolle-Lelystad in de strafzaak met parketnummer 07-630049-06, het door veroordeelde door middel van en/of uit baten van de door hem gepleegde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op tweeduizend éénhonderd euro en hem de verplichting opgelegd tweeduizend éénhonderd euro aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan [veroordeelde] ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een betalingsverplichting moet worden opgelegd van € 3.040,--.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
De feiten waarop de beslissing tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gebaseerd.
De veroordeelde is, voorzover hier van belang, bij vonnis van rechtbank Zwolle-Lelystad (parketnummer 07-630049-06) ter zake van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, in de periode 1 mei 2005 tot en met 17 maart 2006 in de gemeente [gemeente], veroordeeld tot straf.
De veroordeelde heeft uit het bewezen verklaarde handelen voordeel verkregen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op 19 maart 2006 heeft veroordeelde [veroordeelde] bij de politie IJsselland (proces-verbaal van verhoor als bijlage 8 opgenomen bij Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, dossierpagina 228 t/m 233 van dossiernr. 06-501565), zakelijk weergegeven, onder meer het volgende verklaard:
Ik ben nu ongeveer 3 maanden bezig met de handel in harddrugs. Pas na Nieuwjaar 2005/2006 begon het eigenlijk een beetje. Per 2 à 3 weken verdien ik 1000 à 1200 euro aan de handel. Dit verdien ik dus aan mijn klanten.
Van 1 januari 2006 tot 19 maart 2006 is een periode van 11 weken. Uitgaande van een verdienste van 1000 euro per 3 weken (11/3 = 3,6 × 1000), heeft veroordeelde 3.600 euro verdiend aan de bewezen verklaarde handel in harddrugs.
Aan de inhoud van vorengenoemd wettig bewijsmiddel ontleent het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van drieduizend zeshonderd euro.
Tussen het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 juli 2006 en de behandeling van de ontnemingsvordering in hoger beroep ligt een periode van meer dan vier jaar en acht maanden. Het Hof is van oordeel - nu geen bijzondere feiten en omstandigheden zijn aangevoerd of aannemelijk geworden die dit tijdsverloop kunnen rechtvaardigen - dat in hoger beroep de behandeling van de vordering niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet op de mate van overschrijding van de redelijke termijn dient de betalingsverplichting met 10% (360 euro) verminderd te worden.
De rechtbank heeft, bij het aan deze ontnemingszaak ten grondslag liggende vonnis, een bedrag van 200 euro verbeurd verklaard, omdat dit geld moet worden gezien als de opbrengst van de verkoop van hoeveelheden cocaïne. Derhalve is een deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel, groot 200 euro, al aan veroordeelde ontnomen. Dit verbeurd verklaarde bedrag zal worden verrekend bij de oplegging van de betalingsverplichting.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende zal het hof aan de veroordeelde de verplichting opleggen om drieduizend veertig euro ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde [veroordeelde] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van drieduizend zeshonderd euro;
legt de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van drieduizend veertig euro ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Greve, voorzitter, mr. G. Dam en mr. L.T. Wemes, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier.